Photo credit: juergen.mangelsdorf on VisualHunt / CC BY-NC-ND

Corvus corone Linnaeus 1758. Eng. carrion crow. Ned. zwarte kraai.

Bij Grieks korone, een van de zwarte kraaiachtigen, schreef Aristoteles dat het een standvogel was, zo groot als de alpenkraai. Kauw en raaf vallen dan af, vogels die bij hem ook eígen namen hadden: Gieks koloios respectievelijk korax. De alpenkauw valt om diverse redenen ook af, en de zwarte kraai omdat hij in Griekenland niet voorkomt. De roek, corvus frugilegus, is dan nog een mogelijkheid, omdat hij in Griekenland broedde, maar de Griekse dichter Aristophanes had het in zijn stuk ‘De Vogels’ over “poliai koronai”, grijze kraaien (Grieks polios: grijs) en korone zal dan de bonte kraai zijn geweest, corvus cornix. De latinisering ervan is corone

In westelijk Europa komt vooral de zwarte kraai voor (de bonte kraai in de winter). Maar als na de Middeleeuwen in Europa de ornithologie opbloeit, kent men de verhoudingen nog slecht en zo komt korone bij de zwarte terecht, ‘onze’ kraai, omdat ‘wij’ over de vogels gingen schrijven. Een mooi voorbeeld van de ‘verwarring’ is wat de Fransman Belon in 1555 schrijft. Terwijl hij korone bij de zwarte zet, schrijft hij bij de bonte - ‘die wij Fransen alleen in de winter zien’ - ‘dat Grieken en Romeinen deze blijkbaar niet beschreven, in ieder geval kon ik er geen Griekse of Latijnse naam voor vinden’. Ruim twee eeuwen later staat het bij Buffon 1770-1783 ook nog zo.

Cabard 1995 herleidt corone tot *caronia: aas (Latijn caro: vlees), maar het was een Gríekse naam, Engels carrion crow gaat er wél op terug. Hans Schmeja, in een artikel in ‘Indogermanische Forschungen’ van 1963, dacht voor korone aan Grieks koros: zwart, maar het ging om de bónte kraai. De naam hoort ook niet bij Grieks koronos: gekromd, het is een klanknabootsing, hij hoort bij de Indogermaanse klanknabootsende wortel *kr-, zie bij corvus.

Van de zwarte kraaiachtigen passen bij die wortel *kr vooral de geluiden van de raaf en de twee kraaien, ‘korrk’ respectievelijk ‘krraah’. Raaf en zwarte kraai waren al afgevallen als kandidaten voor korone en zo blijft ook via de taalkundige weg de bonte kraai over.

In de ornithologie staan de eerste tekeningen van de zwarte kraai bij Frederik II ±1246, tekeningen in kleur, hoewel dat er natuurlijk niet veel zijn.

-

Enkele andere namen voor de zwarte kraai (de codes zie op Home):

(U) N zwarte kraai, Duits schwartzkrae uit 1552, Frans corneille noire in Belon 1555. In Graus 1660, vertaling van Jonston 1650, staat “swarte Krayen”, nog geen naam, wel is corvus corone bedoeld. Het gaat onder andere terug op Plinius, die wist dat in Spanje ‘zwarte kraaien’ zaten (in Rome zat alleen de bonte kraai). In Duitsland was er schwarzer krähenrabe, de overtreffende trap van zwart (de zwarte kraai noemde men soms raaf, rabe, de twee leken teveel op elkaar). In Nederland zeggen veel mensen kraai, omdat ze zwart overbodig vinden, zwarte kraai is vooral een boekennaam, en een vogelaarsnaam. Hij klinkt als een tautologie ('witte schimmel').

(U) Twents grownneuger. Als gewoon woord is dit: iemand die komt uitnodigen (neugen) voor een begrafenis (een groow). Doordat de neuger meestal zwart droeg kon het woord ook een naam voor de zwarte kraai worden, bovendien ‘krast’ de kraai, wat men als een ‘aankondiging’ kon horen (vergelijk ‘de kraaienmars blazen’: dood gaan, bovendien: het negatieve beeld dat men van sommige zwarte vogels had, vooral van de raaf, zie bij corvus corax). In Engeland is er parson: dominee, ook voor raaf en aalscholver gebruikt. In Nederland was er de bijnaam zwartrok, vaak in het meervoud gebruikt: zwartrokken - in Duitsland was het schwarzröcke - de pastoor was de échte zwartrok, de naam lijkt schertsend of spottend bedoeld.

(G) Nederlands kraai, Oudhoogduits krāwa, nu Duits krähe, Oudengels crāwe, nu Engels crow (kroow). Het is een naam voor het opvallende kraa-kraa. Diverse etymologen leiden af van een werkwoord, in Nederland dan kraaien, maar zie ook Indogermaans *kr- hogerop. Die werkwoorden zelf waren trouwens ook klanknabootsend.

(G) E carrion crow: aaskraai. De zwarte kraai is een typische alleseter, en Snow 1998 geeft aas als slechts één van zijn voedselbronnen, ‘maar op landbouwgrond is hij vaak aaseter’, en dat zal dan opgevallen zijn. Bij Thomas More 1528, in een verdediging van de Engelse geestelijken tegen groeiende kritiek, staat de oudste: “But we fare as do the ravens and the carein crowes” (ook de raaf is een aaseter; de critici waren in zijn ogen lijkenpikkers). In Duitsland is er aaskrähe, vaker wel voor de bonte kraai gebruikt, maar in Bechstein 1791 voor zwarte en bonte, wat past bij Lockwood 1984 die vermoedt dat carrion crow een naam voor beide was: men onderscheidde ze op deze manier van de roek, die óók crow werd genoemd (de bonte kreeg later een eigen naam). Duits aaskrähe was misschien een vertáling van carrion crow: Bechstein vertaalde Lathams ‘General Synopsis’ in het Duits.

(V) Frans corneille: kraai, en corneille commune: gewone kraai, beide in Belon 1555. Engels crow, en common crow. Waar de bonte kraai dé kraai is, heet díe vaak ‘kraai’ of 'gewone kraai'.

(V) Duits feldrabe. De zwarte kraai broedt vaak in open gebied, met struiken en bomen ("loopen de akkers en de weiden af, volgen den ploegenden landman"). Op besneeuwde velden kunnen ze sterk opvallen. Het meervoud Feldraben werd voor het hele genus Corvus gebruikt, en in Nederland met Veldraven vertaald.