Photo credit: hedera.baltica on Visual Hunt / CC BY-SA

Passer montanus (Linnaeus 1758: Fringilla montana). Eng. tree sparrow. Ned. ringmus.

Voor de wetenschap is de ringmus een bergmus (Latijn mons: berg, montanus: van de bergen, ook wel: bergbewoner). Maar de ringmus ís geen bergmus. In Zwitserland komt hij soms tot boven de 700 meter, maar in het algemeen geldt: “Despite scientific name normally a lowland or low upland bird” (Snow 1998).

Linnaeus baseert fringilla montana op passer montanus bij Aldrovandi 1600. Deze bedoelde niet de rotsmus, petronia petronia, of nog een andere: ‘hij is kleiner dan de huismus, maar mooier’; de kruin kastanjebruin; de kin zwart; wit tussen kin en kruin; zwarte wangvlekken (bij Linnaeus is de beschrijving vager, maar ook daar is het de ringmus). Aldrovandi ent passer montanus op Italiaans passere montanino, bij Bologna en Genua een naam bij vogelvangers voor een mus die op de bergen leeft (“aucupes nostri, et Genuae pariter, ut audio, vulgo appellant Passere montanino hoc est, Passerem Montanum, aiunto, in montibus degere”, p.560). Híer kan verwarring met de rotsmus hebben gezeten. Of ze bedoelden lagere berghellingen, zoals genoemde Zwitserse, bij Bologna en Genua zijn er. Of het was een naam voor divérse soorten.

Gesner 1555 had de naam ook al: Italiaans passara montanina, “id est montanus passer” (p.630), zonder beschrijving echter (Springer 2009 stelt, zonder onderbouwing, dat het de italiaanse mus was). Gesner heeft ook de ringmus, elders, maar zegt daar niets over bergen. Belon 1555 zegt er ook niets over. Toch was er wel dit type naam voor de ringmus: in het Rumantsch sprekende deel van Zwitserland had men passer de montogna.

Misschien bedoelden de Rumantschen 'wilde mus', ter onderscheiding van de 'mensenmus', passer domesticus. Buiten hun huizen en dorpen beginnen de bergen, en dat is het wilde. Mogelijk gaat het bij passere montanino, passara montanina en passer de montogna om een en dezelfde naam, een naam die weliswaar ‘bergmus’ lijkt te betekenen, maar die ‘wilde mus’ was, 'mus in wild gebied'. En passer montanus betekende dat dan ook (vergelijk: voor petronia petronia, de rotsmus, is er Spaans gorrión montés, wat niet bergmus maar wilde mus betekent).

De eerste die de ringmus hééft is Albertus ±1260. Hij schrijft dat je naast de huismus nog een kleinere hebt, eentje met een rode kruin, nestelend in boomholten (“aliud minus rubeum in vertice, et hoc nidum facit in concavitatibus arborum”). Hij heeft hem onder de naam passer, samen met de huismus, eigenlijk zoals het bij de Romeinen was, zie bij het genus.

-

Enkele andere namen voor de ringmus (de codes zie op Home):

(U) Italiaans passeretto: musje, in Savi 1829 opgetekend als een volksnaam in Toscane. De ringmus is iets kleiner dan de huismus, de passera.

(U) Duits rotkopf, Vlaams bruinkopje, Engels copper head: koperkop - bij Albin 1738 was het red headed sparrow, maar op zijn kleurtekening heeft hij de kleur zoals het hoort: roodbruin.

(U) N ringmus, in Nozeman 1770 ring-musch, verder zijn er Brabants ringeltje, Limburgs rinkmös, Duits ringelspatz, deze bij Gesner 1555, waar het een naam was voor de “weisse Halßfedern, wie ein Halßband gestaltet” (Horst 1669, II-109); bij Turner 1544 was het passer torquatus: mus met een halsband (Latijn torquis: halsband).

(G) Officieel Frans moineau friquet, bij Belon 1555 friquet zonder meer: de levendige, het gewone woord friquet betekende levendig. De ringmus is levendiger getékend dan de huismus, maar het zou hier gaan om het gedrag van de ringmus, vaak omschreven als ‘levendig’. Buffon 1770-1783: de naam is gegeven omdat hij alsmaar beweegt. Men vergelijkt wel eens met een mees. Officieel Italiaans passera mattugia betekent gekke mus, of dronken mus, Olina 1622 schreef: hij heet zo ‘omdat hij geen moment kan stilzitten’, volgens huidige Italiaanse bronnen staat mattugia voor ‘de voortdurende onrust’ ('de irrequietezza'), voor ‘steeds ergens ánders gaan zitten’ ("perché questo si sposta in continuazione da un luogo all’altro").

(G) E tree sparrow, Nederlands boommus (bij Boëtius/Verhulst circa 1600 boom mussche), in Graus 1660 hout-mussch, lokaal Frans prasse d’aubier: passer van de bomen, in Gesner 1555 Duits waldspatz. Gesner legt uit: “Passeres quidam in arborum truncis [...] nidificant”, ‘bepaalde mussen nestelen in boomstammen’ (p.624), vergelijk Albertus hogerop. Belon 1555 had passer pusillus agrestis: kleine wilde mus, en legt uit: anders dan de huismus maakt de ringmus het nest “au sauvage dedens quelque arbre”, ‘in het wild, binnen in een boom’ (p.363). Als men iets over de ringmus schreef, was het al gauw vergelijkenderwijs, vergelijkend met de huismus, passer domesticus, dé mus.

(V) Nederlands veldmosch, in Houttuyn 1763, tegenover de mosch die bij de huizen zit, ‘die Huis-Mosch zou mogen heten’ (p.555). Nozeman 1770: ringmussen “zijn veel schuuwer van de menschen, veel wilder van aert”, vergelijk 'wilde mus' bij montanus. Anderzijds: ringmussen zitten zelden in een bos, ze broeden in open en boomrijk gebied, en langs landwegen door akkers, enzovoort (en op die akkers/velden zoeken ze graankorrels). De officiële Duitse naam is feldsperling (de huismus heet haussperling), de officiële Russische is polevoj vorobej: veldmus (vorobej betekent mus, pole betekent veld). Volgens Suolahti 1909 was er in de 15e eeuw al een Middelhoogduits ackerspar voor de ringmus.