Photo credit: Ian-S via Visual hunt / CC BY-NC

Carduelis flavirostris (Linnaeus 1758: Fringilla flavirostris). Eng. twite. Ned. frater.

Bruine kleuren maken de frater tot een onopvallende vogel en doen hem lijken op het net zo onopvallende vrouwtje van de kneu. Daarvan verschilt hij in herfst en winter onder andere door een strogele snavel - in de broedtijd is deze grijs - en Linnaeus benoemt hem daarnaar: fringilla flavirostris, ‘vink met een gele snavel’ (Latijn flavus: geel, Latijn rostrum: snavel, -rostris: gesnaveld). Linnaeus kent de vogel door zijn leermeester Rudbeck (1660-1740), die er een tekening van maakte. Als tekst daarbij had hij: “Fringilla fusca, rostro flavicante”, wat Linnaeus overneemt (en hem zijn naam geeft). In de vertaling bij Houttuyn 1763 is het: “Vink die bruin is, met een geelagtigen Bek” (p.550).

Willughby 1676 is de eerste die de frater heeft: hij vergelijkt hem met het vrouwtje van de kneu en noemt de roze stuit (Ray 1678: “the Rump is of a very fair shining scarlett or Orange-tawny colour”, p.261). Francis Jessop, een vriend van Willughby en Ray, ving er een in het Engelse Peak District en stuurde die op (“In montibus Pecci Derbiensis a D. Jessop capta et ad nos missa fuit”, Willughby, p.191). En zo wordt het bij Willughby en Ray linaria montana en Engels mountain linnet. De bergen in de namen zijn die ‘peaks’. Voor linaria en linnet zie bij carduelis cannabina.

-

Enkele andere namen voor de frater (de codes zie op Home):

(U) Sami ruksesbaðoš: roodstaart, een naam in noordelijk Lapland (rukses: rood, baðoš: staart). Je zou denken dat het een naam voor de gekraagde roodstaart was, die er voorkomt, maar hij wordt voor de frater opgegeven, is dan een naam voor de roze stuit (staart voor stuit). In het broedkleed valt de stuit meer op, meer dan in de gebieden waar de vogels later verblijven.

(G) E twite, wordt door de meesten gezien als een nabootsing van het nasale ‘tweit’.

(V) Engels moor linnet: hei-kneu, de frater broedt in boomloos gebied (heide, toendra) en is ook in de winter in boomloze gebieden te vinden. Hij broedt in Noorwegen én op de Britse Eilanden.

(V) Officieel Italiaans fanello nordico: noordelijke kneu, omdat ze in het Noorden bróeden, niet omdat ze er vandaan komen: zo zuidelijk als Italië komt de frater niet. Voor fanello zie bij carduelis cannabina.

(?) N frater, een naam die ‘habijt’ suggereert, een bruin habijt, maar ouder is frytertje, in Houttuyn 1763, hoewel: voor de kneu. Eigenhuis 2004 verbindt vervolgens met Middelnederlands writen: draaien, wringen, en dan was het (bij de kneu) een naam voor het losdraaien van zaadjes uit de bloemkorfjes van distels. Maar Nozeman 1809 (is Houttuyn) heeft onder 'Geelbek, Fryter' de frater, en schrijft dat hij een eerdere fout moet herstellen: frytertje was toch de frater .. Hij legt de naam ook uit: “deeze Vogeltjes, die haar naam buiten twyfel hebben van het Geluid dat zy maaken, ’t welk men dikwyls in Tuinhaagen en Kreupelboschjes hoort. Hetzelve, naamelyk, komt enigermaate overeen met dat gesis, ’t welk natte Spyzen of Vogelen, die in gesmolten Boter gefruit zullen worden, ’t welk men oudtyds ‘fryten’ noemde, van zig geeven, en door dergelyk Gezang strekken zy, in Kooitjes of ook in Vogelvlugten, tot eenig vermaak”. De vergelijking vált te maken, maar in ‘Tuinhaagen en Kreupelboschjes’ zie je fraters zelden of nooit en in kooitjes hád men ze waarschijnlijk niet. Misschien zat er bij Houttuyn een of ander misverstand .. Van Veen 1997 denkt voor fratertje ook aan geluid: “blijkens de variant frijtertje een klanknabootsende vorming”, geen uitleg. Desfayes 1998 ziet een verband met Latijn fritinnire: sjilpen, kwetteren, geeft ook al geen uitleg, maar bij de frater zóu het kunnen passen: in de vluchtgroepjes is het meestal een gekwetter van belang.