Bankivahoen. Photo credit: Lip Kee via VisualHunt / CC BY-SA
Alectoris Kaup 1829
Bij de oude Grieken was alektoris de hen, dat wil zeggen de kip, het gedomesticeerde bankivahoen. Voor de haan hadden ze alektor, voor onzijdig ‘hoen’ alektruon. Arnott 2007 schrijft dat de Grieken pas laat het nut van eieren en vlees zagen, dat ze de kip (de haan) vooral voor prijsvechten gebruikten. Alektor past daarbij, de naam hoort bij alexo: afweren, verdedigen. Chantraine 1968: men bedoelde: verdediger, de strijdlustige. De twee kanten van een gevecht dus, hoewel ‘prijsvechten’ zou kunnen inhouden dat men vooral toch ‘vechtersbaas’ bedoelde.
Op dé patrijs na, die in perdix zit, zitten alle Europese patrijzen tegenwoordig in het genus alectoris, het genus van wat men wel 'de steenpatrijzen' noemt. Kaup gaf de naam voor de barbarijse patrijs, alectoris petrosa bij hem: rotspatrijs - voor steenpatrijs en rode patrijs gaf hij het genus caccabis, een latinisering van Grieks kakkabis, zie bij de aziatische steenpatrijs, alectoris chukar.
Patrijzen werden natuurlijk makkelijk hoen genoemd. Bij de volksnamen voor de diverse soorten heb je daardoor als naamtypen ‘veldhoen’, ‘steenhoen’, ‘roodhoen’. In Galliformes, de naam van de hogere orde der Hoendervogels, zit Latijn gallus: haan, de evenknie van Grieks alektor en zelf ook een genus. Daarin zit onder andere gallus gallus: het bankivahoen.