Photo by Glc PHOTOs on Visualhunt.com / CC BY-NC-SA

Gallinula chloropus (Linnaeus 1758: Fulica chloropus). Eng. moorhen. Ned. waterhoen.

Linnaeus had chloropus als een zelfstandig naamwoord. Vertaald is het dan groenpoot, niet groenpotig, zoals soms geschreven wordt (Grieks chloros: geelgroen, Grieks pous: voet, poot). Aldrovandi 1603 gaf de naam. Hij noemt drie ‘waterhoentjes’ chloropos, “A pedum colore subviridi”, ‘vanwege de groenachtige kleur van de poten’ (p.449). ‘Twee daarvan zag ik zelf’, waarvan een het waterhoen was: in de tekst is de naam chloropos maior, grote(re) groenpoot, bij de tekening is het gallinula chloropos maior. Het porseleinhoen was het andere 'waterhoentje', en dat is inderdaad kleiner. Het waterhoen heeft hij als hoofdsoort, wat de keuze van Linnaeus misschien verklaart.

Bij Belon 1555 zie je als het ware de ontdekking van die groen-poten. Vogelvangers vertellen hem dat het waterhoen het eenjarige jong van de meerkoet is. Belon vermoedt dat het een soort is en zoekt de verschillen, “pour trouver evidente distinction” (p.211). Hij vindt er diverse, zet de groene poten voorop. Aldrovandi refereert aan deze tekst: mogelijk inspireerde het hem tot chloropos.

Bij Griekse en Romeinse schrijvers zit van deze zo bekende vogel geen duidelijk spoor. Arnott 2007: bij de Grieken was de pitulos het misschien, zeg maar: ‘de alsmaar bewegende vogel’, een naam dan voor de rukkende bewegingen van kop en staart. Een mogelijkheid is misschien ook de kleine pugargos van Aristoteles, zie bij het genus tringa.

-

Enkele andere namen voor het waterhoen (de codes zie op Home):

(U) Brabants witgatje, voor de onderstaartdekveren. Het is ook een naam voor enkele andere soorten.

(U) Duits rothbläßchen: roodblesje (de meerkoet, fulica atra, heet bläßchen zonder meer, zonder ‘wit’ erbij). Hawaïaans alae ula, wat 'verbrand voorhoofd' betekent. Het is een naam voor gallinula galeata, zoals de Noord-Amerikaanse waterkoet nu heet, eerder was dit een ondersoort van gallinula chloropus (Latijn galeatus: gehelmd, omdat het voorhoofd, net als bij chloropus, een helmpje lijkt te zijn). Lichtenstein 1818 benoemde hem, met crex galeata.

(U) Baskisch urollo beltza: zwarte waterkip, er is niet de meerkoet mee bedoeld (Baskisch beltz: zwart, urollo uit ur: water, en ollo: kip, waterkip dus). Bij diverse rallen is urollo een deel van de Baskische naam.

(G) Limburgs snaterhenneke, het waterhoen heeft diverse snaterende geluiden. Brabants koerk, lijkt een nabootsing van het gutturale ‘kwurrk’.

(G) Spaans focha corredora: renkoet (correr: rennen). De ‘echte rallen’ leven verborgen, het waterhoen en de meerkoet hebben ook een ‘openbaar’ leven, waarschijnlijk ook meer dan vroeger: steeds vaker zie je ze ‘zomaar’ lopen, soms ook hard, en het waterhoen kun je ook nog zien rennen over de waterlelies, bijvoorbeeld om op te stijgen. Italiaans viatara, een naam bij jagers: als het reiziger of voetganger betekent (via: de weg, viatore: reiziger te voet), dan hoort de naam híer, en anders wel bij het oude verhaal dat het trekvogels waren, maar dat men het (nachtelijke) trekken nooit zág, en dat ze de reis dan waarschijnlijk grotendeels te voet aflegden (‘Brehms Tierleben’, 1890-1893, deel 19: “wohl größtenteils zu Fuß”).

(G) Spaans rabía, rabilha, waarin rabo zit: staart. Te denken valt aan het wítte van de staart, hoewel je dan ‘witstaart’ zou verwachten, bovendien: het frequente ‘wippen’ met die staart zal méér opgevallen zijn. Misschien zag men er ook iets seksueels in, en is ‘staart’ een poging dat niet te zeggen.

(G) Brabants jezuskippetje, een naam die doet denken aan Engels jesus bird voor de jacana’s: de meeste rallen en jacana’s hebben dusdanig lange en flexibele tenen dat ze over drijvende waterplanten kunnen lopen, en dan is het bijna alsof ze over het wáter lopen (zoals Jezus deed, in een bekend verhaal). De jacana’s horen tot de Charadriiformes, zijn niet verwánt aan de rallen, biologen denken in zo’n geval aan de mogelijkheid van ‘convergente evolutie’, hier overigens ook op grond van enkele andere kenmerken.

(V) E moorhen, rond 1300 mor-hen. Lockwood 1984: moor betekende ooit ‘moeras’, en onder andere daar zitten ze. Vlaams rietepoeje, poeje uit Frans poule: kip, dus: rietkip. Zit vaak in het riet.