Photo credit: Ian N. White via Visual Hunt / CC BY-NC-SA
Calidris minuta (Leisler 1812: Tringa minuta). Eng. little stint. Ned. kleine strandloper.
Een kleine vogel noem je al gauw minor of minimus, zeker wanneer er ook duidelijk grotere in genus of familie zitten. Latijn minutus betekende klein (vergelijk de minuut, ontstaan uit 'minuta pars': klein deel). Met hun 13 à 14 centimeter zijn calidris minuta en calidris temminckii de kleinste Europese strandlopers, en ook de kleinste van de héle groep der steltlopers. De enige concurrenten zijn enkele dwaalgasten: calidris pusilla (klein/nietig), calidris minutilla (zeer klein). Leisler, die ook temminckii beschreef, weet dat beide ongeveer even 'groot' zijn: “Meine Tringa Temminckii und minuta unterscheiden sich von allen Deutschen Strandläuferarten schon durch ihre Kleinheit so sehr, daß keine Verwechslung mit andern Arten möglich ist” (p.79). Hij had temminckii dus ook minuta kunnen noemen.
De Russen noemen de musgrote vogel koelik-vorobej: mussnip (koelik is snip, vorobej is mus). Brehm noemde hem in zijn ‘Lehrbuch’ van 1823-1824 zwergstrandläufer. In Engeland kreeg je het merkwaardige minute tringa, een verengelsing van tringa minuta. De oudste naam ervoor is little sandpiper, in Pennant 1768. Hij is de eerste die de vogel beschrijft, naar een in Cambridgeshire geschoten exemplaar, maar hij gaf alleen Engelse namen, wordt gepasseerd als men de officiële vastlegt (behalve bij otus voor de dwergooruil). Pennant hanteert sandpiper als een genusnaam, ongeveer voor de soorten die Linnaeus 1758 in het genus tringa had (voor de eeuwige roem had hij little sandpiper alleen maar hoeven te latiniseren). Voor het algemene van sandpiper zie bij calidris, onder strandloper.
-
Enkele andere namen voor de kleine strandloper (de codes zie op Home):
(G) Fries gril, griltsje. De naam past bij de trillerige geluiden van de kleine strandloper. Wordt in enkele variaties ook voor enkele andere kleine steltlopers opgegeven en daar past hij ook. Het lijkt een vrij algemeen naamtype te zijn geweest.
(V) Noordduits klaeiprakker, vrij vertaald: modderloper (‘prakt de klei’, stampt de modder aan). De naam past natuurlijk ook bij sommige andere steltlopers/zandlopers/strandlopers.
(?) Catalaans terretitona, een naam waarin terra zou kunnen zitten: de aarde, vergelijk Spaans terrera en Catalaans terretola voor enkele leeuweriken (leeuweriken zijn grondvogels). Maar er is ook territ, de algemene Catalaanse naam voor de strandlopers, en dat kon wel eens een klanknabootsing zijn, voor het trrrit van sommige. Vergelijk dan gril hierboven.
(?) Nederlands zeeleeuwerik, via via waarschijnlijk teruggaand op Frans alouëtte de mer: zeeleeuwerik, een naam bij Belon 1555. Het naamtype zit bij diverse kleine steltlopers. Het merkwaardige ‘leeuwerik’ erin leidde tot allerlei verklaringen, gedacht werd aan overeenkomsten in de kleur, in het geluid en in de vlucht. Geen ervan was overtuigend, en als er qua geluid één de (veld)leeuwerik is, dan is het de breedbekstrandloper, maar die heeft dan weer níet zo’n naam. Voor een mogelijke verklaring zie bij het genus actitis voor de oeverloper.