Winterkleed. Photo credit: Putneypics on Visualhunt.com / CC BY-NC

Calidris maritima (Brünnich 1764: Tringa maritima). Eng. purple sandpiper. Ned. paarse strandloper.

Buiten het broedseizoen zie je de paarse strandloper vrijwel uitsluitend bij de zee, maritima past (Latijn maritimus: aan zee liggend, voorkomend bij de zee, Latijn mare is de zee). Het is in Europa de enige soort die met deze soortnaam is benoemd (vergelijk wel de grote mantelmeeuw: larus marinus).

Bij die zee zie je ze vooral op door golven omspoelde rotsen en stenen. Brünnich had daarvoor als Noorse namen fiære-pist, fiær-kurv, fiær-muus, Noors fjaere is het deel van de kust dat bij eb droogvalt. De paarse strandloper was er dus eb-vogel, dé eb-vogel ook, want fjaere zit bij geen enkele andere steltloper in een naam, en de huidige officiële Noorse naam is fjæreplytt (een enkele keer worden ook de drie kleine pleviertjes genoemd, waarschijnlijk per abuis). Mogelijk waren voor Brünnich deze namen de belangrijkste reden om de vogel maritima te noemen. Het plytt in fjæreplytt trouwens lijkt een naam voor de vluchtroep wiet/kwiet. Nilsson 1858 vond dat in elk geval. Het pist in fiære-pist betekent pieper, zal dan voor hetzelfde staan.

-

Enkele andere namen voor de paarse strandloper (de codes zie op Home):

(U) E purple sandpiper, lijkt voor het eerst te vinden te zijn in de ‘Synopsis of British Birds’ 1789 van John Walcott. Temminck 1820 citeert de naam, geeft zelf Frans bécasseau violet: paarse snip, met de uitleg: “dos et scapulaires d’un noir violet à reflets pourprés”, ‘rug en schouders paarszwart met een purperkleurige weerschijn’ (II-619). Het gaat dan om het adulte winterkleed, in het zomerkleed wordt het ‘paarse’ gemaskeerd doordat de rugveren een mengeling van wit, zwart en roodbruin hebben.

(U) Canadees big beachy bird, ‘stranddikkie’, een naam op Newfoundland, beachy bird is daar een algemene naam voor strandlopers, maar door het 'dikke' kreeg de paarse strandloper ‘big’ toegevoegd.

(G) Sami fiervva-boagos, lacher aan de waterkant (Sami boagustit betekent lachen). De naam is genoteerd door Just Qvigstad in “Lappiske Fuglenavne” (een artikel in ‘Nyt magazin for naturvidenskaberne’ van 1902). De paarse strandloper heeft een hinnikend/lachend geluid, Staav 1991 schrijft: bij het nest waarschuwt hij met een lachend kryhyhyhyhy, Svensson 2010 heeft: bij alarm een luid, snel, lachend piehiehiehiehiehie.

(V) Zweeds skärsnäppa, snip van de scheren, de rotseilanden aan de Zweedse kusten, de naam is gegeven voor het verblijf daar in de winter. In Noord-Amerika is er rock snipe.

(?) Zweeds vassbärare: waterdrager, een naam bij vissers aan de Zweedse westkust, in Bohuslän (dialect vass = Zweeds vatten: water, bära is dragen). De vogels foerageren rond de waterlijn, en vaak is dat op kale, steile, glibberige rotsen, 'waterdrager' werd misschien gegeven voor de inspanning die ze lijken te moeten doen: een Zweeds synoniem voor waterdrager is arbetsmyra, werkezel. Misschien vergeleken de vissers wel met de moeite die zij zélf moesten doen om aan hun kostje te komen.