Photo credit: xulescu_g on Visual hunt / CC BY-SA
Phoenicurus ochruros (Gmelin 1774: Motacilla ochruros). Eng. black redstart. Ned. zwarte roodstaart.
Net als bij de roodborst de borst is bij de twee vogels die roodstaart heten de staart niet echt rood. Hij is roestrood. ‘Bleek’ trouwens past ook niet helemaal, ochr-uros is een gelatiniseerde samenstelling van Grieks ochros: geelachtig bleek, en -ouros: -gestaart (oura: staart).
Van de twee Gmelins, zie bij de Literatuur, is het Samuel. Opvallend is dat hij de vogel wel ochruros noemt, maar in de tekst de staartkleur niet benoemt. Wél schrijft hij: “der Bauch und die Gegend um den Affter gelb” (II-101), huidig After: de aars. Samuel Gmelin reisde door Zuid-Rusland en Noord-Perzië, ziet de vogel in Perzië, en in het noorden heeft de nominaat ochruros vaak een roodachtige buik. Waarschijnlijk verklaart dit het niet noemen van de staartkleur: het rossige van de staart was alleen maar een uitloper van rossige buik en aars. Het verklaart trouwens ook dat Gmelin zich afvraagt of wat hij ziet wel een andere dan de gekraagde roodstaart is: “Ist er nicht etwan Motacilla phoenicurus, Linn?” (phoenicurus phoenicurus, de gekráágde roodstaart). Exemplaren met een roodachtige buik lijken daar inderdaad op.
‘Perzië’ weerspiegelt het feit dat de zwarte roodstaart vroeger in grote delen van noordwestelijk Europa niet bekend was, zie ook bij de gekraagde. Springer 2009 schrijft dat Turner 1544 hem had, maar dat was de gekraagde, zie bij het genus erithacus. In zuidelijker delen van Europa was hij wél bekend en ‘dus’ heeft Buffon hem, hoewel als een variëteit bij de gekraagde: ‘het is dezelfde, maar het zwart van de keel loopt op borst en flanken door en hij heeft een witte vlek op de vleugels’. De eerste die hem écht heeft is Aldrovandi 1600. Hij zet hem zelfs op de eerste plaats, met phoenicuros prior, ‘de eerste phoenicurus’. Tekening en beschrijving zijn duidelijk. En het gelige van Gmelin zit er ook, hoewel, omdat het over de Europese gaat: zonder de roestbruine buik, daarnaast ook met een betere omschríjving van de kleur: “podex et cauda ex luteo phoenicei”, ‘aars en staart roodgelig’ (p.746).
-
Enkele andere namen voor de zwarte roodstaart (de codes zie op Home):
(U) E black redstart, in Gould 1834. N zwarte roodstaart, in Schlegel 1852. In Bennet en Olivier 1822 (‘Natuurkundige Verhandelingen’, deel XI, p.383) was het: zwart roodstaartje, naar Duits schwarzer rotschwanz en Engels black redtail: een Nederlandse naam was er nog niet (over het voorkomen hebben ze niet voor niets: “komt maar zeldzaam hier te lande”). Latham 1783, bij black redtail, weet nog minder over het voorkomen: “From whence unknown” (p.426). In het noordwestelijk deel van Europa is het allemaal nog nieuw.
(U) In Tirol das brantele, voor 'zwart' gebruikte men vaak ‘brand’ (verbrand hout is zwart). Spaans colirrojo tizón: roodstaart die een tizón is, een ‘half verkoold stuk brandhout’. Pools kopciuszek, gevormd bij kopcić: roeten, walmen, als gewoon woord is kopciuszek assepoester, wat van oorsprong (al voordat het sprookje ontstond) iemand was ‘die bij de haard zit en in de as blaast [poest] om naar nog onverbrande kooltjes te zoeken’, dus om het vuur weer te laten opvlammen. Vlaams kavevagertje: schoorsteenvegertje, kavezwart betekende bij Gezelle 1881-1895, de ‘Loquela’: erg zwart, “Zoo zwart als (‘t binnenste van) de kave”, de schouw, het rookgat. Italiaans codirosso spazzacamino: roodstaart die schoorsteenveger is (schoorsteenvegers droegen meestal zwart, en de vogel lijkt niets anders te doen dan schoorstenen te végen). Limburgs tèrpötje: teerpotje, ook tèrpötterke, een verlenging ervan, waarin waarschijnlijk niet -puttertje zit: van Brabants tèèrpötje werd geen tèèrputterke gemaakt - de Limburgse naam is opgegeven voor de zwarte roodstaart, de Brabantse, waarschijnlijk abusievelijk, voor de roodborsttapuit: het is de zwarte roodstaart die te diep in de teerpot keek, of die er een over zich heen kreeg, ook zag de boer hem nestelen op plaatsen waar de staldeuren op gezette tijd opnieuw geteerd moesten worden (bij de roodborsttapuit zóu hij kunnen passen bij het zwarte kopje).
(G) Limburgs knetter: in de zang zit ineens, en kort, een hees, krakend, knetterend trsjr, wat niet iedereen mooi vindt, maar typerend is het, de vogel is er direct aan te herkennen. Tsjechisch rehek: zit in de namen van beide roodstaarten, maar Holub 1967 verbindt met řehtat: knarsen, en dan lijkt het een naam voor de zwarte te zijn (Karpenková 2006, ‘České názvy ptáků z etymologického a slovotvorného hlediska’ hanteert eenzelfde redenering). Vergeleken is het geluid met dat van rollende kiezelsteentjes, verfrommelen van inpakpapier, overslaan van een vonk, enzovoort.
(V) Officieel Duits hausrotschwanz, tegenover gartenrotschwanz voor de gekraagde roodstaart, phoenicurus phoenicurus. De zwarte is een bergvogel, maar heeft gebouwen als rotsen leren zien. Zit soms ook óp een dak - Duits dachspatz: dakmus, Zwitserduits dachrätschli: dakrateltje.