Ruigpootuil, A. F. Lydon. Photo credit: Internet Archive Book Images via Visual hunt / No known copyright restrictions
Aegolius Kaup 1829
Grieks aigolios, een soort bij Aristoteles, was vrij zeker een uil: 'hij vliegt des nachts, wordt overdag zelden gezien'. Het was niet de nachtzwaluw, want hij was zo groot als een haan. 'Hij woont op rotsen of in holen, jaagt onder andere op de vlaamse gaai'.
De gegevens doen denken aan de oehoe, al had Aristoteles daarvoor al buas, zie bij bubo bubo, maar in Zuid-Italië, waar ooit Grieken woonden, leeft aigolios voort als Nieuw-Grieks agoléo, voor de oehoe. André 1967 zegt over de etymologie: in het eerste deel zit misschien ‘geit’, Grieks aix, wat in afleidingen en samenstellingen aig- kon zijn. Dan past opnieuw de oehoe, door de pluimen, die men op de horens van een geit kan vinden lijken. Bij Aristoteles stond ook een aigokephalos, een vogel ‘met een geitekop’, mogelijk idem de oehoe, volgens Arnott 2007 eerder de ransuil, maar ook dan was het: een uil met ‘oortjes’, en een ‘sik’. Desfayes 1998 maakt van aigolios een klanknaam, onderbouwt dat echter niet.
Zonder uitleg zet Gesner 1555 aigolios bij de bosuil. Belon 1555 zet hem bij de dwergooruil, omdat Gaza 1476 aigolios vertaalde met ulula (zie bij surnia ulula) en Belon door Frans huette en hulote voor de dwergooruil dacht dat ulula dan ook wel de dwergooruil zou zijn. Later denkt Cuvier nog aan de kerkuil. Kaup raakt het verst van het pad af: de ruigpootuil, waarvoor hij het genus gaf, komt in Griekenland zeer weinig voor, wordt door de verborgen leefwijze vaak niet opgemerkt en past niet bij de omschrijving. Soms krijg je de indruk dat men voor een naam op goed geluk in de oude Griekse doos greep.