A. Thorburn. Photo credit: BioDivLibrary via Visualhunt / CC BY

Coturnix coturnix (Linnaeus 1758: Tetrao coturnix). Eng. quail. Ned. kwartel.

Bij Frederik II ±1246 stond Latijn coturnix bij zijn kleurtekeningen van de kwartel en bij de Romeinen wás coturnix vrij zeker de kwartel. De oudere vorm was cocturnix.

Het wordt in vrijwel alle boeken een klanknaam genoemd, zoals ook quail, kwartel, Duits wachtel, Italiaans quaglia, Frans caille, Middelnederlands quackele, Oudhoogduits wahtala en quahtila, Middeleeuws Latijn quaquara en quacula, enzovoort, namen die deels uit elkaar voortkwamen (Van Cantimpré ±1240 citeert bij coturnix een ouder quiscula en ook deze lijkt bij de groep te horen, zit nu in quiscalus quiscula voor de glanstroepiaal - Jobling 2010 citeert iemand die schreef dat quiscula nergens te vinden was, oppert vervolgens een Caribische oorsprong - Van Cantimpré was lang niet bekend).

Maar de boeken zwijgen stil over de precieze relátie met het geluid. In sommige staat alleen: 'ze zijn klanknabootsend'. In andere dat het eerste deel klanknabootsend is, dat het gaat om een *wak- of *kwak-, voor cocturnix *quok-. In een derde groep staat dat de drieledige namen (dat is: álle, de huidige korte waren ooit drieledig) nabootsingen zijn van de driedelige ‘slag’, de kwartelslag. Vrijwel niemand benoemt die slag, een vaak herhaald ‘kwik-we-dik’ van het mannetje, of gaat in op de vraag hoe *(k)wak- of *quok- te verenigen zijn met een duidelijk kwik.

Er kwamen ook verklankingen die wél direct bij het kwik-we-dik passen. Echte namen, zoals Gronings kuutjeblik, of het fraaie pdpdk, de officiële Bulgaarse naam - vaker echter waren het bijnamen of delen van rijmpjes: Nederlands kwik me dit, Duits bück den rück, Engels wet my lips, Vlaams spijt me dit, Duits tritt mich nit, enzovoort. Nergens ò of à. Van coturnix en quaquara enzovoort valt dan ook vooral op dat ze het rítme van de roep weerspiegelen, de driedeligheid van het kwik-we-dik. Misschien stonden deze namen lang geleden díchter bij het kwik-we-dik en leidden taalkundige veranderingen tot de latere vormen (en klinkers veranderen sowieso makkelijk).

Van coturnix dacht de Romeinse schrijver Festus al dat het een klanknaam was: “coturnix appellatur a sono vocis”, heet zo vanwege zijn stem. Gesner 1555 citeert Festus en vervolgt: “Si iteratim sones co tur nix, [...]” (p.339), in de vertaling van Horst 1669: “wenn man diesen Nahmen, eine Silben nach der andern, als Co-tur-nix außspricht, so wird man dieses Vogels Stimm eygentlich außdrucken, sagt Gyb. Longolius” (II-195). Het is niet helemaal ‘eygentlich’, maar het komt in de buurt.

-

Enkele andere namen voor de kwartel (de codes zie Home):

(U) Duits kleines feldhuhn, kleine patrijs. Voor het uiterlijk bestaan verder nauwelijks namen, omdat het geluid domineerde en de vogels zich zelden laten zien.

(G) Coturnix dactylisonans, in Meyer 1815, ‘Kurze Beschreibung der Vögel Liv- und Esthlands’ (p.167). De dactylus is een versvoet: de eerste lettergreep is beklemtoond, de twee volgende zijn onbeklemtoond - zie de bijnamen hogerop.

(G) Nog meer klanknamen: Lets paipala, Russisch perepel, Sardijns perpereche, hoewel ze er anders uitzien dan de hogerop genoemde. Jagers maakten gebruik van het 'kwik-we-dik', de 'slag' van de kwartel, imiteerden deze met een 'kwartelfluitje', lokten de vogels daarmee. De kwartel is dus niet doof (hij kwam). De uitdrukking ‘zo doof als een kwartel’ betrof waarschijnlijk het feit dat ze niet snel opvliegen, pas op het laatst: ze líjken doof, vergelijk doverik bij lymnocryptes voor het bokje (een alternatief zou kunnen zijn: in het Middelnederlands betekende doof ook ‘dwaas’, het zou dan kunnen gaan om het feit dat de vogels zich makkelijk lieten pakken - maar of de uitdrukking zo oud is?).

(G) Duits diccurhicvogel, in Bechstein 1793. In het ‘kwik-we-dik’ hoorde men (Latijn) “Dic, cur hic”: ‘Zeg, waarom hier’ (waarom ben je hier, op aarde). Het was waarschijnlijk middeleeuws, een christelijke aansporing om je te bezinnen op het aardse bestaan. ‘Iedereen’ kende het, in 1825 schrijft iemand (er hoefde niet eens meer uitleg bij): “wanneer men maar het ‘dic, cur hic’ in acht wil nemen”. In 1862, in het gedicht 'Wachtelruf', schrijft Luise Hensel: “Es wohnt im tiefen Waizenfeld / Ein Vöglein” dat vraagt: “Dic, cur hic?” Maak je teveel plezier, dan máánt de vogel je: ‘vergat je dat God je schiep?’

(V) Frans caille des blés, kwartel van het koren. De kwartel zit vaak op graanakkers, zie ook Waizenfeld hierboven: tarweveld. In Duitsland was er kornmutter, waarin de Kornmutter zit, in het volksgeloof een geest van de korenvelden, vergelijk roggmoor bij circus cyaneus.