Photo Credit: Joachim S. Müller Flickr via Compfight cc
Gypaetus barbatus (Linnaeus 1758: Vultur barbatus). Eng. lammergeier. Ned. lammergier.
Een baard, dat hebben vogels al gauw, vinden wij, mensen. Zo heb je officieel Nederlands baardmannetje en baardgrasmus, Nederlands roodbaard voor de roodborst, officieel Duits bartkauz voor de laplanduil, Duits kosebart, geitebaard, voor de fuut, Spaans barbón voor de grote trap, en acrocephalus melanopogon voor de zwartkoprietzanger. De lammergier kon er dan ook wel een hebben. Hij heeft baardstrépen, deels áfhangend. Een hangsnor.
Linnaeus heeft vultur barbatus van Edwards 1750, die bij zijn kleurtekening ook Engels bearded vulture heeft. De baard staat ook op een veel oudere kleurtekening, van Giovannino de Grassi, eind 14e eeuw, en mogelijk nóg eerder bij Frederik II ±1246, hij heeft diverse kleurtekeningen die de lammergier kunnen zijn. De náám gaat terug op aquila barbata bij Plinius: gebaarde arend. Een zo indrukwekkende soort als de lammergier kende men. In het Oudindisch was er aja grdhra voor: geit-gier, vergelijk kosebart.
De Griek Dionysius beschreef al het vanaf grote hoogte laten vallen van beenderen, bij de Griekse naam harpe (niet te verwarren met Nederlands harpij). De twééde naam bij Plinus benoemde dit gedrag letterlijk: ossifraga, wat Isidorus later uitlegt: hij heet zo omdat hij ossa, beenderen, naar beneden laat vallen, “et frangit”, en (daardoor) verbrijzelt - kleinere slikt hij gewoon door. Houttuyn 1762 heeft voor ossifraga Nederlands beenbreeker (in 1605 was het been-breker). De naam komt ook bij zeearend en visarend terecht en eindigt abusievelijk in Engels osprey voor de visarend, pandion haliaetus.
-
Enkele andere namen voor de lammergier (de codes zie op Home):
(U) Zwitserduits goldgyr, een naam bij Gesner 1555. Houttuyn 1762 vertaalt met goudgier, en uit Gesner weet hij dat het een naam is: “wegens de geele kleur van zyne onderste Vederen”, als de vogel ouder wordt (p.114). Inmiddels is duidelijk dat ze het rood zelf aanbrengen. Ze schminken zich. Maar nog niet alles hierover is bekend.
(G) Spaans quebrantahuesos: bottenbreker (quebrar: breken, hueso: het bot). Vergelijk ossifraga hogerop. Als osífraga kwam deze naam in Spanje terecht, en die vertaalde men misschien, hoewel de Spanjaarden het ook allemaal zelf konden vaststellen.
(G) N lammergier, via Duits lämmergeyer teruggaand op Zwitserduits lammerzig (-trekker) bij Gesner 1555, een naam voor ‘een roofvogel, ongetwijfeld een arend’, die zo genoemd wordt “ab agnorum raptu”, ‘vanwege de roof van lammeren’ (p.200). Het is dus niet helemaal zeker dat het de lammergier was, maar zo is het geïnterpreteerd. Door ‘lammeren’ denk je eerder aan de steenarend, aquila chrysaetos, maar de lammergier kan het ook: hij kan verzwakte dieren aanvallen “with beatings of wings”, drijft ze op deze wijze soms van een rotsrichel af (Snow 1998). Het kan om de berggeit gaan (Duits Lamm is ook ‘jonge geit’) maar ook om het Alpenschaf: dat kwam in de bergen net zo hoog. De lammergier is erom vervolgd, waarbij naast verwarring met de steenarend misschien meespeelde dat men vréésde dat hij lammeren pakte. In 1818 stond er in Beieren nog een ‘Schußgeld von vier Gulden’ op zijn hoofd .. In diverse talen is ‘lammergier’ dé naam geworden, tot aan Turks kuzu kuşu (kuzu: lam, kuş: vogel) en tot aan Swahili tumbusi mlakondoo (tumbusi: gier, mla-kondoo: lammeren-eter).
(V) Vultur alpinus, de naam staat in 1606 bij een reproductie van de tekening die Gesner van de lammergier had, later staat hij ook in Jonston 1650, en Houttuyn 1762 maakt er een Nederlands alpische gier van. Gesner hád het over de Alpen: ‘van vultur aureus [de goudgier, zijn latinisering van goldgyr hogerop] ontving ik een balg uit de Rätische Alpen’ (p.750). Hij hád nogal wat namen voor de lammergier, wat iets zei over het voorkomen toen. Na 1850 is hij uit Zwitserland verdwenen.