Photo credit: Internet Archive Book Images via VisualHunt / No known copyright restrictions

Pandion haliaetus (Linnaeus 1758: Falco haliaetus). Eng. osprey. Ned. visarend.

De haliaetos van de oude Grieken, halia-aetos, letterlijk: zee-arend, wás waarschijnlijk ook de zeearend, in elk geval primair de zeearend, zie bij het genus haliaeetus. Bij Belon 1555 lijkt het de visarend te zijn (geworden): ‘op visvijvers richt hij grote schade aan, mensen bestrijden hem daarom, maar soms is de prooi zo zwaar dat de vogel het water ingetrokken wordt en verdrinkt’. Bij Gesner 1555 is het zéker de visarend, onder andere door de beschrijving bij Albertus ±1260 (waarschijnlijk de eerste ervan; de vogel is onderop wit, bovenop zwart, aan de krop gevlekt). Gesner heeft ook een goed gelijkende tekening, én Zwitserduits fischarn: visarend. Daarnaast heeft hij ook aquila marina, wat letterlijk weliswaar zeearend betekent, maar hij heeft hem voor de visarend.

Dat haliaetos nu als soortnaam bij de visarend zit, komt doordat Gesner en Belon de zeearend niet kenden. Springer 2009 ziet er bij Gesner wel ‘tekenen’ van, maar het zijn zwakke, hij heeft hem niet echt. Buffon 1770-1783 heeft de zeearend wel, maar zet haliaetos toch bij de visarend, onder andere door Belon. Wel moppert hij over het gebruik van de naam: ‘In Griekenland páste zee-arend nog bij de visarend, omdat daar overal zee is, weinig binnenwater - in de meeste landen zit hij vooral bij binnenwateren, wat schrijvers echter niet verhinderde de naam te gebruiken’. Buffon bedoelde onder andere Linnaeus.

-

Enkele andere namen voor de visarend (de codes zie op Home):

(U) Zweeds blåfot, blauwpoot, een deel heeft poten die grijsachtig blauw zijn.

(U) Frans balbuzard, in Buffon 1770, door Engels bald buzzard, ‘kale buizerd’, ‘witkoppige buizerd’ (voor bald zie de Noord-Amerikaanse bald eagle bij haliaeetus albicilla). In Engeland kwam bald buzzard bij diverse roofvogels met lichte koppen terecht. De oudste lijkt balbushard in Turner 1544, een naam voor vrouwtje bruine kiekendief zie bij circus aeruginosus, voor de gelige kruin.

(G) Sami čiek’ča (tjiektja), waarschijnlijk een nabootsing van de harde alarmroep, die je horen kunt als een snel tjiep tjiep tjiep tjiep tjiep tjiep tjiep tjiep.

(G) In Quebec pêcheur: visser, in Noorwegen fisketyv: visdief, in Zuid-Afrika visvalk, in Noord-Amerika fish hawk, in Zwitserland fischliwy: viswouw, in Alaska Inuit kalukairġayuk: ‘die op vis afgaat’. En zo zijn er wereldwijd nog vele meer. ‘Brehms Tierleben’ 1890-1893 schrijft dat de Basjkieren een naam ‘ijzeren klauw’ hadden voor het grijpen van de vis en die niet meer kunnen loslaten.

(V) Zweeds sjöhök: meerhavik. Duits flußadler: rivierarend. Schwenckfeld 1603 heeft, als een naam in Silezië, Duits rohr-falcke: rietvalk (in de Isis van 1842 schrijft iemand: ‘er zijn nog altijd ornithologen die in de visarend een valk zien’).

(X) E osprey, gaat terug op ossifraga voor de lammergier, is abusievelijk bij de visarend terechtgekomen. Een korte versie van de historie staat bij gypaetus barbatus.

(?) Zweeds fiskgjuse, Noors fiskegjo, maar het deel gjuse/gjo is onduidelijk, het gaat om oude namen (Oudnoords gjóðr enzovoort) waarvan de etymologie onbekend is (Kitson 1998, Björlund 2008).

(?) Russisch skopa, waarvoor gedacht is aan Indogermaans *(s)kob(h): schrappen. De kop van de visarend heeft een ‘tonsuur’ zoals monniken hadden: na het scheren van de kruin (dat schrappen) is er alleen nog een ring van haar over. Maar een mogelijkheid is ook dat skopa verwant is met kobtsjik zie bij falco vespertinus, en dan eventueel ook met Nederlands havik zie bij het genus accipiter: alle drie zouden dan ‘grijper’ kunnen betekenen, een naam die natuurlijk past, bij roofvogels.