Photo credit: USFWSAlaska via VisualHunt.com / CC BY-NC-ND

Stercorarius longicaudus Vieillot 1819. Eng. long-tailed skua. Ned. kleinste jager.

De kleinste jager is de kleinste van de vier jagers, maar heeft wel de langste staart (verlengde middelste staartpennen). Vieillot introduceert hem zo: “Le Stercoraire à longue queue, Stercorarius longicaudus, Briss.” (deel 32, p.157). Latijn cauda: staart, longicaudus is: met lange staart. Hij haalt de naam uit Brisson 1760, maar diens soortnamen werden ‘onderdrukt’, zie de Literatuur. Vieillot verwijst ook naar Buffon 1770-1783, naar de kleurtekening die François-Nicolas Martinet van de kleinste jager had gemaakt. De lengte van de twee middelste staartpennen daarop maakte duidelijk dat het niet om de kleíne jager ging, stercorarius parasiticus.

Nog eerder heeft Edwards 1747 hem, eveneens met een kleurtekening. Als Engelse naam heeft hij: arctick bird. ‘Tot nu toe is hij nergens beschreven’. Dat klopte, maar Olof Rudbeck, leermeester van Linnaeus, maakte er rond 1700 al een kleurtekening van. Was daarmee de eerste die de vogel had, en zo had ‘Linnaeus 1758’ in de officiële naam kunnen zitten, maar Rudbeck tekende ook de kleine jager (donkere vorm): waarschijnlijk dacht Linnaeus dat beide tekeningen dezelfde vogel waren (ongetwijfeld níet dat het om donkere en lichte vorm van de kleine ging, zover was de kennis nog niet).

-

Enkele andere namen voor de kleinste jager (de codes zie op Home):

(V) Zweeds fjällabb: in Scandinavië is de kleinste vooral een vogel van de fjäll, de bergen boven de boomgrens. Nilsson 1858 gaf fjäll-labbe en beschreef waar men hem toen wist te zitten. De kleíne jager kende men vooral van de kust, wat in Fins merikihu zit: zeejager - de kleinste heeft als Finse naam tunturikihu: bergjager.

(V) Fries seefalkje: ten zuiden van Scandinavië, op de trek, ziet men de kleinste vooral aan de kust (de kleine jager, die natuurlijk groter is dan de kleinste jager, had Fries seefalk als naam, zonder het verkleinende -je dus). Het ‘valk’ in deze en andere namen is er voor de spitse vleugels, de snelheid en de wendbaarheid (en de kleinste 'bidt' ook soms). In Duitsland heet de kleinste falkenraubmöwe. Bechstein 1809 had falken meve, maar voor waarschijnlijk de kleíne, die bij zijn roofmeeuw-gedrag een vogel “wie eine Falke nachjagt” (p.670). Het ligt voor de hand te denken dat ‘valk’ inderdaad primair voor de kleine gegeven werd, omdat men deze van de drie kleinere jagers het best kende, én omdat hij van de drie de echte jager is. In 1578 zit het al in Nederlands scitvalck, wat waarschijnlijk een naam voor de kleine jager was, zie bij stercorarius.