Naumann 1820-1844. Photo credit: BioDivLibrary via Visual Hunt / CC BY
Stercorarius parasiticus (Linnaeus 1758: Larus parasiticus). Eng. arctic skua. Ned. kleine jager.
Een parasiet leeft ten koste van andere organismen. De kleine jager, net als de grote jager, stercorarius skua, ontfutselt andere vogels de vis, leeft ten koste van hen (meer daarover bij stercorarius). In zijn verslag van een reis naar de Zweedse westkust heeft Linnaeus het over: “de zwartachtige vischmeeuw [...] die [...] slechts als roover onder de meeuwen geschapen is” (geciteerd in Hagberg 1944 p.124). Men noemt het wel kleptoparasitisme: parasiteren door te stelen, vergelijk kleptomanie: steelzucht. Latijn parasitus betekende tafelschuimer, klaploper, was een latinisering van Grieks parasitos: mee-eter.
Vertaald uit Duits raubmöwe gebruikte men in Nederland soms roofmeeuw voor de vier jagers, in plaats van jager. Op de Hebriden had men voor de kleine jager Keltisch fasgadair: afperser. De Noren hebben als officiële naam tyvjo, tyv is dief. De Zweden hebben voor de kleine onder andere måspinare: meeuwenfolteraar. Men wist waarover men het had (maar projecteerde ook ménsengedrag in de namen).
Martens 1675 is de eerste die de vogel beschrijft, zie bij stercorarius. Rudbeck (1660-1740), leermeester van Linnaeus, is de eerste die een goede tekening maakt, van een ‘donkere vorm’. Martens had een eenvoudige pentekening.
-
Enkele andere namen voor de kleine jager (de codes zie op Home):
(U) N kleine jager, maar dan heb je ook nog de kleinste jager, stercorarius longicaudus.
(U) Zweeds svartlabb, een door Linnaeus opgetekende naam, voor de donkere vorm. Voor labb zie verderop.
(G) Inuit meriarsaissok: die anderen doet overgeven. Deens toldpig: die tol heft van andere vogels. Noors spotte-jo: vogel die je belachelijk maakt. Russisch ispravnik: hoofd van politie in een district (een functie in 1775 ingesteld door de tsarina Catharina de Grote). Het stercorarius-gedrag kende men in sommige gebieden vooral van de kleine jager. En het gedrag prikkelde de fantasie.
(G) Zweeds et-ut, Noors ge-aat, namen voor het nasale, klagende, iëlah-iëlah-iëlah, Svensson 2010 schrijft ie-ah, Martens 1675 schreef ija. Linnaeus noteerde Zweeds elof, en schreef dat vissers de vogel ermee riepen (als Elof is het een persoonsnaam, de vissers genoten van de capriolen boven hun boten, riepen hem waarschijnlijk graag aan met een klanknabootsing die ook wel een roepnaam kon zijn). Fins kihu lijkt er ook een naam voor te zijn. Noors kive ook, maar met een ander accent, de naam betekent: de kijfachtige.
(G) Zweeds labb, zit ook in de namen van de drie andere jagers, maar de Zweden kenden de kleine het best (en de Zweed Linnaeus had alleen déze, in 1758 althans). Zweedse etymologen verbinden met dialect labba: zwaar lopen (Noors labbe: voortsukkelen). Jagers zie je vooral vliegend - of zittend - het weinige lopen wat ze doen gaat inderdaad vaak langzaam, onbeholpen, schommelend (maar soms ook ‘normaal’). De naam kwam ook terecht in het Duits, Frans, Engels en Italiaans.
(V) E arctic skua, bij Pennant 1776 arctic gull, gebaseerd op arctick bird bij Edwards 1750, maar dat was de kleinste jager, zie aldaar (de twee vogels werden makkelijk verward). Edwards ontving er van de Hudsonbaai, bij de ‘Arctick Circle’ (waar de kleine trouwens ook zit), kiest arctick bird óók omdat hij wil vergelijken met tropick bird, nu phaethon aethereus, een van de Tropicbirds, Keerkringvogels (‘ze lijken op elkaar, vooral door de lange staart’). Voor de kleinste jager werd in Engeland ook arctic jaeger gebruikt (jaeger uit Duits jäger, de méns die jaagt, later op de vogels overgedragen; zit in Noord-Amerika nu in de officiële namen voor de drie ‘kleine’ jagers, niet in die van de skua, de grote jager, die er great skua heet).
(V) Fries seefalk, zie bij stercorarius longicaudus, ook voor ‘valk’.