Photo credit: Frik Erasmus1 via Visual hunt / CC BY-NC-ND

Clamator glandarius (Linnaeus 1758: Cuculus glandarius). Eng. great spotted cuckoo. Ned. kuifkoekoek.

Letterlijk genomen betekende cuculus glandarius eikelkoekoek (Latijn glandarius: met betrekking tot de eikels, Latijn glans: de eikel). Maar Linnaeus bedoelde gaaikoekoek, wat rond 1900 de Nederlandse naam voor de soort was, in navolging van Duits häherkuckuck, idem gaaikoekoek (misschien had men begrepen wat Linnaeus bedoelde, maar het kan ook een gewone vertaling van cuculus glandarius zijn geweest).

Bij de vlaamse gaai, garrulus glandarius, betekent de soortnaam wél 'met betrekking tot eikels'. De kuifkoekoek echter hééft niets met eikels (wel ging men speculeren over wat de naam dan zou betekenen en waarop de vergelijking was gebaseerd, onder andere dacht men aan het luide schreeuwen van kuifkoekoek en vlaamse gaai, wat voor de kuifkoekoek in clamator uitgedrukt is).

Linnaeus baseert zich op Edwards 1747, die uit Gibraltar een exemplaar ontvangen had. Edwards noemt de nieuwe soort great spotted cuckow en opent zijn verhaal aldus: “This Bird (to liken it in Size to what is well known to us) is of the Bigness of a Magpye, or Jay, and is the largest of four Sorts of Cuckoos, of which I have Drawings from Nature in my Collection of Birds, and in its Colouring and Spots is the most elegant Bird of its Genus that I have either seen, or find described by Authors” (p.57). Linnaeus weet niets over de geluiden van de soort, of over andere kenmerken, gaat af op wat Edwards schreef en ‘Bigness’ viel op. Met cuculus glandarius bedoelde hij: koekoek van de grootte van de vlaamse gaai - wat geen precieze aanduiding is, maar Edwards zag het blijkbaar zo. In de keuze tussen Magpye en Jay - ekster en gaai - prefereerde Linnaeus de gaai misschien vanwege de veelheid en de soort van de kleuren (Edwards beschrijft ze uitvoerig). Vanwege de lange staart had het ook ‘eksterkoekoek’ kunnen worden (in Zweden héét hij zo, skatgök, maar dat zou zijn omdat het vrouwtje het ei vaak bij de ekster onderbrengt - andere redenen die men noemt: de min of meer gelijkende roep, vorm of vlucht).

Waar hij het génus gaf schrijft Kaup 1829: hij lijkt helemaal niet in de Gattung (het genus) cuculus te horen, “sondern eine eigene [Gattung] zu bilden, welche ich Straußkuckuk Clamator nenne” (p.53). Strauß is kuif. De Duitse naam leidde tot Nederlands kuifkoekoek.