Photo by Derek Keats on VisualHunt.com / CC BY

Elanus Savigny 1809

Grieks elanos (élanos) was volgens de Griekse taalgeleerde Hesychius een andere naam voor iktinos (iktínos), waarschijnlijk de zwarte wouw, zie bij het genus milvus. Savigny bij zijn elanus interpreteert elanos als wouw, niet als de zwarte. Als enige soort in zijn genus heeft hij de grijze wouw, onder elanus caesius (Latijn caesius: grijsblauw, de huidige officiële naam is elanus caeruleus). Savigny ziet hem in Egypte. “Le Couhyeh [de Arabische naam], commun sur les côtes de la Syrie, de l’Égypte, de la Barbarie [Noordwest-Afrika], a sans doute été connu des anciens Grecs”, ‘was ongetwijfeld bekend bij de oude Grieken’ (p.98). Het lijkt bedoeld als een verantwoording voor zijn keuze van elanos. Waarna hij nóg een naam van de oude Grieken noemt: tanusipteros, zeg maar: langvleugel (tanusi-pteros: de vleugels strekkend, tanu-pteros: met lange vleugels). Bij Aelianius was dit een hierax, een kleine of middelgrote roofvogel, zie bij het genus accipiter. Arnott 2007: bedoeld zal zijn een roofvogel waarbij de spanwijdte “far greater” is dan de lengte. Hij noemt diverse soorten, niet de grijze wouw, waarvoor het óók geldt, maar het geldt inderdaad voor diverse soorten, de soort is daardoor niet te bepalen. Onmogelijk is het overigens niet, dat de grijze wouw in Griekenland voorkwam.

Van elanos zelf bestaat geen zekere etymologie, maar het Griekse werkwoord elauno dringt zich op: voortdrijven, achtervolgen, duwen, stoten, en elanos betekende dan misschien stoter, wat in diverse talen een veel voorkomend naamtype voor roofvogels was, ze werden ook wel 'stootvogels' genoemd: vogels die naar hun prooi 'stoten', zich erop storten. Als Hesychius gelijk had met iktinos, kan ook ‘opdrijver’: zoals een jager (stercorarius, zie dat genus) kan ook de zwarte wouw, andere vogels achtervolgend, hen de prooi ontfutselen. De rode wouw doet dat overigens ook, de grijze niet. Een bron op Internet bestrijdt herkomst uit elauno (zonder uitleg), Brands 1935, ‘Griekse diernamen’, achtte het mogelijk, dacht aan ‘voortdrijven’, maar verklaarde de naam met “‘die voortdrijft op zijn wieken, glijder’, daar juist bij den wouw de vlucht opvallend is” (p.102). De auteur vergeleek met glee en glead zie bij milvus, dacht niet aan ópdrijven, laat staan aan stoten.