Sitta europaea (caesia). Photo credit: BioDivLibrary via Visualhunt.com / CC BY

Sitta Linnaeus 1758

Bij de oude Grieken, onder andere bij Aristoteles, was er een vogel sitte (Gaza 1476 latiniseert tot sitta). Aristoteles schreef, onder andere: hij voorziet in zijn levensonderhoud door op hout te pikken. Er is dus aan ‘specht’ gedacht, en Cabard 1995 veronderstelt het nog steeds, maar Turner 1544 dacht aan de boomklever, sitta europaea, en Belon 1555 kwam los van Turner tot dezelfde.

Etymologen denken dat sitte een klanknabootsing was. Bij spechten zóu dat kunnen passen, zie bij het genus picus, maar de boomklever heeft een opvallend tsit-tsit, tsiet-tsiet (Svensson 2010: “Tijdens foerageren meestal een scherp ‘zit’ en een meer langgerekt ‘ziit’”). En Thompson 1936 vermeldt voor de boomklever de klanknabootsende Zuidfranse namen sit en tit. ‘Specht’ valt misschien ook af doordat Aristoteles schreef dat de sitte veel jongen kreeg: spechten krijgen er 4 tot 7, de boomklever krijgt er 6 tot 11 (Snow 1998). Arnott 2007 geeft nog meer argumenten voor ‘boomklever’, maar oppert als kandidaat ook de rotsklever, sitta neumayer, wat niet geheel onmogelijk is, maar de ‘contact-calls’ van deze passen iets minder bij sitte, en vooral: hij haalt zijn voedsel meestal van de grond, de boomklever meestal van hout.

In het oude Griekenland was er ook de uitroep 'sitta', door herders bij hun kuddes gebruikt. Etymologen verbinden niet met sitte, maar Thompson 1936 geeft bij sitte als huidige Griekse namen voor boomklever en/of rotsklever tzopanakos en tsopanopouli: herdertje. Er zou dan een verband kunnen zijn, bijvoorbeeld dat de herders bij de kuddes een scherp ‘sit’ gebruikten en dat ze een vogel die óók zo riep, herdertje noemden. Ook hebben boomklever en rotsklever in de zang ver hoorbare fluittonen, geschikt om je hond mee terug te fluiten, in heuvels geschikt om ronddwalende geiten en schapen bij elkaar te krijgen (de Grieken zullen de twee vogels waarschijnlijk niet hebben onderscheiden, als ze de twee al samen zagen: de boomklever zit meer in het Noorden, de rotsklever meer in het Zuiden - Handrinos 1997: de broedgebieden zijn grotendeels complementair).