Photo credit: hedera.baltica on VisualHunt
Sitta europaea Linnaeus 1758. Eng. nuthatch. Ned. boomklever.
Omdat Linnaeus uit de boeken ook Amerikaanse boomklevers kent, noemt hij de Europese europaea.
Het had ook sitta cinerea kunnen worden: in 1748 had Linnaeus voor de boomklever picus cinereus: askleurige specht, voor de blauwgrijze bovenkant. Gesner 1555 gaf deze naam, door Albertus ±1260 die het volgens hem over 'cinerei coloris' had, maar waarschijnlijk ook door Oostenrijks blawspechtle, een naam die hij kende. Eeuwenlang ziet men in de boomklever een specht: door de forse snavel, daarmee hameren, het nest meestal in een boomholte, en tegen boomstammen lopen. Albertus: het is een kleine specht. Gesner: hij hoort bij de spechten. Alleen Belon 1555 weet het niet zeker: ‘hij heeft kenmerken van de spechten, maar bijna meer nog van de mezen, dus waar zet ik hem neer?’
In 1758 heeft Linnaeus de boomklever in sitta, maar heeft dit genus direct na het genus picus, specht. Wel begint sommigen te dagen dat hij bij de zangvogels hoort. En dat hij dan in de buurt van de mezen moet staan. Klein 1750 geeft parus facie pici: spechtachtige mees. Buffon 1770-1783: dit is de beste omschrijving van de soort. Hij zet de vogel tussen de mezen en de boomkruipers in - wat nog heel lang niet aanvaard wordt. Buffon wil ook van de spechtnamen af en maakt daarom van Grieks sitte, zie bij sitta, Frans sittelle, nu de algemene Franse naam voor de Sitta’s.
In Europa zitten nóg twee boomklevers: sitta krueperi op het Griekse eiland Lesbos (naar Theobald Krüper, die hem bij het Turkse Smyrna/Izmir ontdekt) en sitta whiteheadi op Corsica (naar John Whitehead, die hem op Corsica schiet, zo kwám men toen vaak aan een vogel). Ze zijn laat ontdekt, in 1863 respectievelijk 1884.
-
Enkele andere namen voor de boomklever (de codes zie op Home):
(G) E nuthatch: noothouwer, hatch niet te verwarren met to hatch: uitkomen van eieren. De boomklever klemt noten (en ook harde insecten) in een boomspleet, hakt ze vervolgens met zijn beitelsnavel stuk. Lockwood veronderstelt een Oudengels *hnuthæcca. Gesner 1555 vermeldt onder andere Duits nusßhacker. Zwitserduits is er nussbickerli: noothakkertje. In vele talen zijn er dit soort namen.
(G) Duits düttchen, wat ook een naam is voor de goudplevier, pluvialis apricaria, en voor de tureluur, tringa totanus. Bij alle gaat het om hun tütende geluiden. In de vroege lente hoort men van de boomklever opeens de luide, fluitende zang: wie-wie-wie, of pieup-pieup, of djuu-djuu (hij varieert). Lokaal Frans tuït-tuït geeft het letterlijk, lokaal Italiaans chiacchiera geeft het indirect, de naam hoort bij chiacchierare: kletsen, babbelen.
(G) Officieel Duits kleiber - kläber in Gesner 1555, baumkleber in 1554, klebermaiß in 1531 (maiß is mees). De Kleiber was van oorsprong een ambachtsman die muren van vakwerkhuizen met leem dichtstreek. Voor de vogel denkt Suolahti 1909 aan het nest, verbindt met kleiben: kleven, plakken. Houttuyn 1762: “Verwonderlyk is de Konst, die hy gebruikt in het toestryken van den ingang van zyn Nest, dat hy in Gaten van Boomen maakt, met Kley, laatende alleenlyk een kleine opening, om er in en uit te komen” (p.397). Suolahti: maar denk je bij kleven aan vastkleven aan, dan kan er ook klimmer of klauteraar staan - of: als men klimmer bedoelde, kwam er later de betekenis plakker bovenop, in het Frans is er voor de boomklever grimpard: klimmer, maar ook maçon: metselaar (de officiéle Franse naam is sittelle torchepot - voor sittelle zie hogerop, torchepot omdat hij de 'pot', de nestholte, pleistert met 'torchis': leem met strootjes).
(G) N boomklever, in Nozeman 1829, misschien overgenomen uit het Duits. De naam lijkt te staan voor 'tegen een boomstam aan plakken', zich daaraan vastkleven, maar gezien het mogelijke dooreenlopen van hierboven kan men ook twijfelen, en anders wel: in de war raken. Een argument voor plakken lijkt te zijn dat in kleven geen betekenis kleiben zit, een bezwaar dat echter vervalt als de naam uit het Duits kwam en Suolahti gelijk had - anderzijds echter lijkt baumkleber 1554 raar, als er kleiben zit: de vogel ‘klebt’ de néstopening, niet de boom - tenzij men het zo zág, wat ook weer niet onmogelijk is .. Het beste argument is misschien dat aan een boom kleven sterker zal zijn opgevallen dan een nestopening plakken, te meer daar hij ook neerwaarts gaat, de kop omlaag, wat een duivelskunstje moet hebben geleken (in Noord-Amerika is er upside-down-bird voor sitta canadensis, een van de boomklevers daar). Op z’n minst, mag je waarschijnlijk wel zeggen, kréég boomklever de betekenis die iedereen er nu in voelt.