Photo credit: BioDivLibrary via Visual hunt / CC BY
Gavia stellata (Pontoppidan 1763: Colymbus stellatus). Eng. red-throated diver. Ned. roodkeelduiker.
De roodkeelduiker is ‘met sterren bezaaid’, zoals ook de roerdomp, botaurus stellaris (Latijn stella: ster). Maar waar zaten ze? Gotch 1981: stellata is “a reference to the dark spots on the lower neck and flanks” (p.53). Maar dat zijn lijntjes, geen sterretjes. Wember 2007 bij sterntaucher, de Duitse naam voor de soort: het gaat om de roodbruine voorhalsvlek. Maar Pontoppidan zei “at Struben er hvid”, ‘dat de keel wit is’ (p.621). Hij zag het winterkleed. Maar dan pást stellatus: drie van de vier duikers zijn in de winter bovenop egaal donker, bij de roodkeelduiker is het donkere wit gespikkeld. En die spikkels kunnen aan sterretjes doen denken.
De naam gaat terug op Willughby 1676, op zijn colymbus maximus stellatus. Edwards 1747 is de eerste die de red-throated ducker in het zomerkleed heeft, Willughby had al het winterkleed, al dacht hij dat het de vogel van Clusius was, de ijsduiker, zie bij gavia immer. Wel ziet hij dat de zijne kleiner is (en Buffon 1770-1783 ziet dat het bij Willughby de roodkeelduiker is). In de tekst, waar Willughby de vlekjes benoemt, heeft hij als naam colymbus maximus caudatus, vergelijk colymbus maximus bij de ijsduiker, maar bij de tékening, waarop de vlekjes te zíen zijn, heeft hij colymbus maximus stellatus, en the greatest speckled diver or loon, speckled betekent gespikkeld. Albin 1731 geeft van dit winterkleed de eerste kleurtekening.
Pontoppidan verwíjst naar de stellatus van Willughby, zoals een jaar later ook zijn landgenoot Brünnich (ze werkten samen). Voor het zomerkleed heeft Brünnich 1764 colymbus lumme, voor het winterkleed heeft hij colymbus stellatus: bovenop zwartachtig, “maculis stellatis albis innumeris”, met ontelbaar veel witte vlekken bezaaid (p.39). Mocht men de roodkeelduiker nog naar het zómerkleed willen benoemen, dan ligt colymbus lumme klaar. Voor lumme zelf zie bij de parelduiker, gavia arctica.
-
Enkele andere namen voor de roodkeelduiker (de codes zie op Home):
(U) Zweeds smålom, kleine lom, vergelijk bij de parelduiker Zweeds storlom, grote lom.
(G) Duits aalslubb, een naam aan de Noord-Duitse kust voor het ‘slobberen’ van jonge aal, naast andere vis.
(G) Deens spedehals, spiedhals, voor het alerte alsmaar om zich heen kijken (op zee); de naam zal ook opgekomen zijn door de omhooggerichte snavel en door de gewoonte de kop alsmaar te bewegen.
(G) Zweeds kakare, een naam voor de kakelende vluchtroep, de ‘flight cackle’ zoals het in boeken heet. Yarrell 1843 citeert van iemand: “During the breeding-season, while on the wing, they utter frequently a sound like the word, kakera, kakera, by which name they are called in many parts of Scandinavia” (III-339). De Sami hebben gáhkkor. Officieel Fins is kaakkuri. Zie ook Russisch gagara bij gavia.
(G) Engels rain goose. Men dacht dat de roodkeelduiker regen kon aankondigen. Bechstein 1791 schrijft dat dit in Noorwegen over de parelduiker werd gedacht. En in een artikel in Fróðskaparrit jaargang 2005, ‘Great Northern Diver (Gavia immer) in Circumpolar Folk Ornithology’, zegt Svanberg het over de ijsduiker: “On west Greenland the Eskimos said that if the great northern diver was crying this was a sign of approaching rain”. En algemeen: “It seems to be a common view in Eurasia and North America that the call of various diver species can be interpreted as ominous” (p.96). Misschien ging het bij alle drie de soorten niet om de vluchtroep maar om het klaaglijke jammeren waar de duikers zo beroemd door zijn geworden, zie ook lom bij gavia.
(V) Zweeds tjärnlom, tjärn betekent meertje. Daarop broeden ze vaak, maar ook op gróte meren. Sommige van die meertjes heten trouwens Lomtjärn.
(V) Deens hav-gasse, zee-gans, een naam in Brünnich 1764, het exemplaar was geschoten bij Kopenhagen. Voor ‘gans’ zie havgás bij de ijsduiker, gavia immer.