Photo credit: Linton Snapper via Visual Hunt / CC BY
Phalacrocorax aristotelis (Linnaeus 1761: Pelecanus aristotelis). Eng. shag. Ned. kuifaalscholver.
Het is mooi om Aristoteles, de eerste ornitholoog, te gedenken. En het zou vreemd zijn, schrijft Mearns 1988, wanneer Linnaeus de naam van Aristoteles níet een keer had gebruikt. Maar waarom híer?
Voor de verklaring komen we terecht bij Aldrovandi 1603. Linnaeus ontleent aristotelis aan hem. Op p.272 heeft Aldrovandi het kopje: “De gracculo palmipede Aristotelis, seu corvo aquatico minore”, ‘over de gracculus palmipes van Aristoteles, ofwel corvus aquaticus minor’. Letterlijk staat er: over de breedvoetige kauw van Aristoteles, ofwel de kleine waterraaf (vergelijk corvus aquaticus, waterraaf, bij phalacrocorax). Het is in het omvangrijke werk van Aldrovandi de enige plaats waar een naam van Aristoteles, met ‘Aristoteles’ erbij, vooraan staat. Dit is wat Linnaeus tot aristotelis beweegt.
Naast de koloios, de kauw, had Aristoteles een koloios die steganopous was: bedektvoetig, tussen de tenen een vlieshuid. Gaza 1476 vertaalde met Latijn palmipes: breedvoetig, dat is: met zwemvoeten (aalscholvers, jan-van-genten en pelikanen zijn samen wel eens Steganopodes genoemd, wat men ooit met Roeivoetigen vertaalde). Aristoteles lijkt een aalscholver te bedoelen, vergelijk zijn ‘raaf’ bij dé aalscholver, phalacrocorax carbo. ‘Kauw’ is dan een kleinere.
Gesner 1555 weet het niet. Belon 1555: het zal dé aalscholver zijn (de enige die hij kent). Het is Aldrovandi die het probleem ziet: ‘de grootte-aanduiding klopt niet’ (de aalscholver 77-94 centimeter, de kauw 30-34). ‘Dus geef ik de naam van Aristoteles aan een vogel die qua grootte béter past’ - ‘hij lijkt sterk op de aalscholver, maar is veel kleiner’ (vandaar ‘minor’). Willughby 1676, die de kuifaalscholver als eerste heeft, denkt dat Aldrovandi díe bedoelt (wat Linnaeus overneemt). Maar met zijn 68-78 centimeter is ook deze te groot. En de kenmerken die Aldrovandi geeft (‘rond de hals enigszins rossig’, ‘bij het gezicht witachtig’, ‘voor de rest bijna zwart’) wijzen op 'dwergaalscholver winterkleed'. Aldrovandi had er ook een kleurtekening van laten maken en dat is zéker de dwergaalscholver. Een van de namen op de tekening is mergus minor: kleine(re) duiker. Aldrovandi was Italiaan en ten zuiden van Venetië broedt de dwergaalscholver soms.
Kortom: bij Aristoteles was het waarschijnlijk de dwergaalscholver, bij Aldrovandi is het zeker zo. Maar Willughby en Linnaeus kennen de dwergaalscholver niet en zo komt aristotelis bij de verkeerde terecht.
-
Enkele andere namen voor de kuifaalscholver (de codes zie op Home):
(U) E shag. De naam is gelijk aan Engels shag: ruig haar, bosje, en betekent dan: kuif, is een ‘pars pro toto’: een zaak benoemd naar slechts een déél ervan, en bij de kuifaalscholver is dat dan ook nog: naar iets tijdelijks, de voorovergekrulde kuif is er alleen in het begin van het broedseizoen. Van hetzelfde naamtype is huidig Grieks loufa, λουφα, een naam die waarschijnlijk bij lofío hoort: kam, kuif (het is ook een naam voor de meerkoet, fulica atra, daar voor de ‘kam’). In veel landen is de vogel gelinkt aan dé aalscholver, via het naamtype ‘kuifaalscholver’, enkele verre loten van de stam zijn Scottish Gaelic sgarbh-an-sgumain (sgumain is kuif, sgarbh lijkt op scharbe zie bij phalacrocorax carbo) en Oekraïens baklan tsjoebatij (baklan is ook het Russische woord voor aalscholver, waarschijnlijk ontleend aan een van de oostelijke Turkse talen).
(U) Engels green cormorant, vooral met de zon erop is de groenachtige glans van het verenkleed goed te zien. Voor cormorant zie bij het genus.
(U) Iers black paddy, een naam voor het zwarte natuurlijk, maar paddy is minder duidelijk (wel is Paddy een bijnaam voor Ier, afgeleid van Padraig = Patrick).
(G) Galicisch chíscala, hoort volgens Gómez 2013, ‘Os nomes galegos das aves’, bij het klanknabootsende werkwoord chiscar. In de kolonies maken kuifaalscholvers merkwaardige geluiden: piepende, krijsende, klikkende, knorrende, gorgelende, jammerende.
(V) Officieel Fins karimetso: rots-auerhoen, een naam voor het broeden op rotskusten. De kuifaalscholver kreeg weinig namen voor die rotsen, vele wel voor de zee eromheen. Het auerhoen, metso, zit er voor grootte en kleur, het zit ook in Zweeds havstjäder voor dé aalscholver, phalacrocorax carbo, zie aldaar.