Photo credit: afagen via VisualHunt / CC BY-NC-SA
Casmerodius albus (Linnaeus 1758: Ardea alba). Eng. great white egret. Ned. grote zilverreiger.
Een andere naam dan ardea alba, witte reiger, lijkt voor de grote zilverreiger nauwelijks mogelijk te zijn (Latijn albus: wit). Op enkele delen na is hij zuiver wit, oogverblindend wit, vandaar ook Nederlands zilverreiger. Maar overheersend wit zijn ook kleine zilverreiger en koereiger, en ook lepelaar, roze pelikaan en knobbelzwaan (en ardea alba is daardoor ook voor enkele van déze soorten gebruikt).
Gesner 1555, die van de twee zilverreigers vooral de kleine beschrijft, heeft voor beide de namen ardea alba en Duits wysser reyger. Tegelijkertijd weet hij wel van een verschil in grootte: “Wir haben zweyer Geschlecht dieser weissen Reiger wargenommen”, een kleine en een grote (Horst 1669 II-39). En zo wordt ná hem aan 'witte reiger' groot of klein toegevoegd. Aldrovandi 1603 heeft ardea alba minor voor de kleine, Willughby 1676 heeft ardea alba major voor de grote. Om een of andere reden echter negeert Linnaeus 1758 de kleine (in 1766 heeft hij hem wel) en omdat hij binomiale namen wil, laat hij major weg, zodat er weer 'witte reiger' komt te staan. En doordat de kleine zilverreiger later een heel ándere naam kreeg, is tegenwoordig, in de officiële namen althans, alleen nog de grote zilverreiger wit (behalve dan dat er voor de lepelaar platalea leucorodia is).
Albertus ±1260 lijkt de eerste te zijn die de grote zilverreiger had, maar zonder een eigen naam: onder ardea, reiger, heeft hij de lepelaar, de blauwe reiger, en ‘een geheel witte, verder helemaal gelijk aan de blauwe’.
Opvallend is dat Linnaeus de soort in zijn ‘Fauna Svecica’ van 1746 had, alsof het een vogel van Zweden was. “Habitat in Scania, visa ad Araslöf” (p.48), bij het Araslövssjö, een vogelrijk meer in Skåne, Zuid-Zweden, niet ver van Linnaeus’ geboortedorp. En ook Nilsson 1858 had de hvit häger voor Zweden, twijfelend wel, ‘maar in 1856 werd er een geschoten’. En Buffon 1770-1783 geeft er een voor Pruisen. En Ray 1694 zei dat hij in Engeland was gezien. Dwaalgasten? De recente toename van het aantal broedgevallen in Nederland dateert in ieder geval van na 1970, daarvóór wat hij waarschijnlijk alleen maar dwaalgast.
-
Enkele andere namen voor de grote zilverreiger (de codes zie op Home):
(U) Duits edelreiher, een naam die voor hetzelfde zou kunnen staan als casmerodius, maar misschien meer voor het witte, mogelijk onder invloed van zilver, ‘edelmetaal’ (Bertau 2014, ‘Die Bedeutung historischer Vogelnamen’: “So wie Silber ein Edelmetall ist, ist der Silberreiher ein Edelreiher”, p.227).
(U) Kalmuks zaghàn-chutùn: witte reiger, chutùn betekent reiger, de naam wordt vermeld in Pallas 1811, uitleg: “alba Ardea”, ‘witte Reiger’ (II-121). Als broedvogel is de grote zilverreiger in Europa vooral te vinden in het Oosten, in het bijzonder in Oekraïne en in de oostelijk daarvan gelegen regio waarvan Kalmukkië een deel is. Voor de kleine zilverreiger, die er óók broedt, had Pallas géén Kalmukse naam. Voor de grote had hij ook nog Basjkiers scharlák en Kirgizisch kusselik.
(V) Duits indischer reiher, een naam in Bechstein 1793, voor het zeldzame. Het was heel lang de gewoonte om “was bey uns selten und fremd ist” indisch te noemen, dat wil zeggen: van ver komend, zelden voorkomend, of vreemd - zoals India ver en vreemd was - zie bij petronia petronia voor nog andere termen die men hiervoor gebruikte.
(?) Ardea alba modesta, met als Nederlandse naam oosterse grote zilverreiger, een ondersoort die door sommigen tegenwoordig als een soort wordt gezien. In ‘The Zoological Miscellany’ van 1831 gaf John Gray een beschrijving van drie reigers die in India waren ontdekt door generaal-majoor Hardwicke (voor hem zie bij de Literatuur). De tweede van de drie was een “Pure white Heron, Ardea modesta” (p.19), Latijn modestus betekent ingetogen, bedaard (vergelijk Engels modest). Onduidelijk is wie van de twee de naam bedacht, maar als Hardwicke de vogel zag lópen (Gray zat in Engeland) inspireerde hem misschien de bedaarde gang. Gray overigens verwijst niet naar de (reeds beschreven) grote zilverreiger, en in het kopje boven het verhaal heeft hij het over ‘drie nieuwe reigersoorten’: hij zag ardea modesta dus als een nieuwe soort.