Photo credit: Jan Thomas Landgren on Visualhunt
Cygnus olor (Gmelin 1789: Anas olor). Eng. mute swan. Ned. knobbelzwaan.
Bij de Romeinen was olor het oorspronkelijke en algemene woord voor zwaan (hun cygnus was overgenomen uit het Grieks). Mogelijk bedóelde men met olor vooral de knobbelzwaan, want schrijvers gebruikten voor het geluid Latijn raucus: hees, schor.
Taalkundigen zien verwantschap met Iers ela en Bretons alarch, Keltische namen voor 'zwaan', denken aan een oervorm *elor. Men vergelijkt ook met de groep van Oudhoogduits albiz, Oudnoords elptr, Duits elbsch, Vlaams elp, idem: ‘zwaan’. André 1967: de Germaanse groep gaat mogelijk terug op een *al-bh, *el-bh, en met het eerste deel daarvan zou de Keltische groep van *elor te verbinden kunnen zijn. Wit is dan de betekenis, gezien het verwante Latijn albus: wit. De naam betekent dan ‘de witte’, of ‘witte vogel’, zoals cygnus dat waarschijnlijk ook betekent (en in cygnus olor zit dan twee keer de witheid). Huidige etymologen echter zien problemen. De Vaan 2008 stelt dat Oudhoogduits albiz en Russisch lebed’ (zwaan, verwant met albiz), taalkundig niet goed in te passen zijn. Kroonen 2013 denkt hetzelfde, oppert een Germaans *albut-, acht lebed verwant, maar olor niet. De betekenis ‘wit’, bij olor, staat dan ineens op losse schroeven, al is het bij zwanen natuurlijk altijd een van de meest voor de hand liggende mogelijkheden.
Bij de Romeinen maakt olor later plaats voor cygnus, zoals de Germaanse groep van albiz plaats maakt voor schwan, zwaan, swan. Deze laatste wordt vaak herleid tot een Indogermaans *suenH- en betekent dan wat sommigen ook in cygnus wilden zien, ‘de zingende’, hoewel het dan nog twee kanten op kan: het luide roepen van de wilde zwaan, of het ‘zingende’ vleugelgedruis van de knobbelzwaan - dat mogelijk tot het bekende idee van de ‘zwanenzang’ leidde, hoewel er méér denken dat het om het roepen van de wilde zwaan ging, bij deze namelijk is er een fysieke basis voor: “Prolonged exhalation of air from trachea in dying bird can produce a series of musical notes, probably accounting for legend of ‘swansong’” (Snow 1998).
-
Enkele andere namen voor de knobbelzwaan (de codes zie op Home):
(U) N knobbelzwaan, een naam voor de zwarte knobbel op het voorhoofd, waarschijnlijk was het een vertaling van Duits höckerschwan (höcker: knobbel), een naam die geïntroduceerd werd door Bechstein 1809, als höcker-schwan. Als wetenschappelijke tegenhanger ervan gaf hij cygnus gibbus (Latijn gibbus: gebocheld).
(G) E mute swan, vergelijk lagopus mutus voor het alpensneeuwhoen, maar ook de knobbelzwaan is niet mute (‘stom’). Pennant 1785 bedacht dat de knobbelzwaan niet meer tame swan kon heten, ‘omdat in Rusland de wilde zwaan [cygnus cygnus] vaker getemd wordt’. Hij schrijft ook dat de knobbelzwaan door zijn afwijkende luchtpijp “the most silent of birds” is (p.542), op zijn sissen na, bij gevaar, en zo komt hij op zijn nieuwe naam: mute swan. Het klopt niet helemaal, maar vergeleken bij de wilde zwaan is de knobbel inderdaad vrij stil.
(V) Nederlands zwaan, Duits schwan, enzovoort: zoals men de huismus vaak gewoon mus noemde, en nog steeds, zo kon men voor de bekendste van de zwanen volstaan met zwaan. Officieel Italiaans cigno reale, vrij vertaald: dé zwaan. In Nederland werd soms gewone zwaan gebruikt. Anders dan zwaan waren dit boekennamen: men gebruikte ze om de knobbelzwaan te onderscheiden van (vooral) de wilde zwaan. De knobbelzwaan kende men het best, voor een deel doordat ze werden gedomesticeerd, tamme zwaan was er ook een naam voor (vergelijk tame swan hierboven).