Photo credit: Internet Archive Book Images via Visual hunt / No known copyright restrictions

Circus pygargus (Linnaeus 1758: Falco pygargus). Eng. montagu’s harrier. Ned. grauwe kiekendief.

Pygargus gaat terug op Grieks pugargos, een naam bij Aristoteles die witstuit betekent, of ook: met een wit achterste, met een witte stuit (Grieks puge: achterste, stuit, Grieks argos: wit). Aristoteles had er echter twéé: een kleine en een grote pugargos, witstuit kan natuurlijk met gemak een naam voor diverse soorten zijn. Voor de kleine pugargos zie bij het genus tringa. De grote pugargos had hij bij de grote roofvogels. Er is gedacht aan grauwe of blauwe kiekendief (witte stuit), aan de zeearend (witte staart), en aan de juveniele steenarend (witte staartbasis).

Aristoteles noemt de grote pugargos 'nebrophonos': hindendodend (jonge herten dodend). De kiekendieven vallen dan af. De gieren ook, ook de lammergier, omdat hij geen witte stuit heeft. Verder schrijft Aristoteles dat de grote pugargos op vlakten, in bossen en bij steden leeft, maar ook in de bergen. De zeearend valt dan ook af. Bovendien hád deze bij Aristoteles al een naam: haliaetos, zie bij haliaeetus, het genus van de zeearend (wel komt pugargos ook dáár terecht, in de vorm van albicilla: witstaart). Door bergen en jonge herten is de steenarend dé kandidaat. Wel passen de steden slechter, tenzij de steenarend toen dichter bij de mensen kwam, en door vervolging later verdween, wat op diverse plaatsen gebeurd is. Witstuit tot slot duidt erop dat het om de juveniele steenarend ging.

In de Engelse traditie wordt de grote pugargos de zeearend, waarschijnlijk al bij Turner 1544, zeker zo bij Willughby 1676, zie bij haliaeetus albicilla de reden daarvoor (en daar ook Aldrovandi). Aan de andere kant komt er een pygargus bíj, óók door Willughby: hij ziet, zie ook bij circus cyaneus, dat mannetje en vrouwtje blauwe kiekendief bij elkaar horen en noemt de door hem ‘verenigde’ soort accipiter pygargus, witstuithavik, zeg maar ('havik' koos hij waarschijnlijk omdat zijn andere pygargus een arend was, die zeearend dus). Wel bedoelt hij met pygargus vooral het vrouwtje, de ringtail, een Engelse naam die Turner al voor het vrouwtje had. Ray 1678: “The Rump [de stuit, bij het mannetje] not so white as in the Female” (p.73). ‘Het mannetje heet henharrow of henharrier’.

Pygargus komt dus bij de kiekendieven, maar bij de blauwe. Verwarrend was: Belon 1555 hád de naam al bij de kiekendieven gezet, bij zijn Franse ian le blanc, mannetje blauwe kiekendief, maar hij ging uit van de grote pugargos van Aristoteles. Belon gokte wel eens welke soort de Grieken met een naam bedoelden. Hier zégt hij het ook: dat hij ertoe kwam “seulement par soupçon”, ‘slechts door een vermoeden’ (p.103). Ook bij hem trouwens is de echte witstuit: het vrouwtje.

Gesner 1555 kwam er niet uit, zag niet dat het om twéé witstuiten kon gaan, een kiekendief en de zeearend: ‘Eliot schreef dat pygargus zou kunnen zijn wat de Engelsen ringtayle noemen, maar die van Turner is veel kleiner dan de pugargos van Aristoteles’. Maar Turner vólgde niet Eliot (een woordenboek, begin 16e eeuw, van Thomas Elyot, waarin ringtayle en pygargus aan elkaar gelijk werden gesteld, het idee van Willughby wás dus al eens geopperd).

Vervolgens komt pygargus bij de grauwe kiekendief .. Linnaeus 1758 weet niet van ‘blauwe en grauwe’, volgt gewoon Willughby en Ray, maar hij baseert zich ook op Albin 1734. Ook deze volgde, in de tekst, Willughby en Ray, maar hij had een heel andere tékening: op borst en buik zitten langwerpige rossige vlekken. Voor de omschrijving van zijn falco pygargus baseert Linnaeus zich erop: “corpore cinereo, abdomine pallido maculis oblongis rufis”: ‘het lichaam asgrijs, de buik bleek, met langwerpige rossige vlekken’ (p.89). De tekening van Albin is geen juweel, maar als ze natuurgetrouw was (de grauwe kwam toen in Engeland meer voor dan nu, dus het kon), dan had hij een mannetje van de grauwe, mogelijk een 'tweede kalenderjaar' (evengoed: tot ergens midden 19e eeuw denkt men dat falco pygargus de blauwe is, het vrouwtje daarvan, want zo kende men het van Willughby).

Linnaeus heeft de grauwe dus per ongeluk. En heeft niets in de gaten, zoals Albin waarschijnlijk ook niets in de gaten had. Over de naam zelf, pygargus, hoefde hij ook niet na te denken: het was de enige wetenschappelijke naam in de buurt. En hij past natuurlijk ook bij de grauwe. Bij het vrouwtje althans.

-

Enkele andere namen voor de grauwe kiekendief (de codes zie op Home):

(U) N grauwe kiekendief, wat vrij ‘grauw’ klinkt. Schlegel 1852 had nog aschgraauwe kuikendief, en dát past: asgrauw stond voor asgrijs, de kleur van de as van een sigaar (het mannetje), ‘as’ viel er later af. In Spanje is er aguilucho cenizo, cenizo betekent askleurig, is gelijk aan Latijn cinereus: askleurig (aguilucho is gevormd bij Spaans águila: arend, zal ‘kleine arend’ betekenen). In Zuid-Afrika is het blauw: Afrikaans blou paddavreter (padda is pad, ook kikker); maar circus ranivorus aldaar is de echte kikkervreter, heet paddavreter zonder meer (Latijn rana: kikker).

(V) Duits wiesenweihe, Russisch loegovoj loen', beide betekenen weidekiekendief (Russisch loeg: weide, voor loen' zie bij circus onder harrier). In Duitsland broedde de grauwe kiekendief vroeger vooral in vochtige weiden en moerasgebieden. Nu deze door drooglegging grotendeels verdwenen zijn: in graanvelden. Vergelijk Duits kornweihe bij de blauwe kiekendief.

(X) E montagu’s harrier. George Montagu, zie ook bij circus cyaneus, is de eerste die blauwe en grauwe helder onderscheidt (benóemd waren ze al). In de ‘Linnean Transactions’ van 1808 zet hij uiteen wat hij heeft ontdekt. Vieillot 1834 eert hem voor zijn werk door de grauwe circus montagui te noemen, waarvan Yarrell 1843 montagu’s harrier maakt.