Photo credit: BioDivLibrary via Visual Hunt / CC BY
Perdix perdix (Linnaeus 1758: Tetrao perdix). Eng. partridge. Ned. patrijs.
Latijn perdix is een naam die via Oudfrans perdis en perdris Engels partridge en Nederlands patrijs gaf. De naam zelf gaat terug op Grieks perdix: patrijs. De Grieken kenden dé patrijs, en de steenpatrijs, alectoris graeca. Keller 1913 schrijft dat ze er graag jacht op maakten, Arnott 2007 dat ze veel details van hun leven optekenden, en Pollard 1977 dat ze gefascineerd waren door hun ‘geilheid’ (waarover ze vaak schreven, zoals later ook vele anderen).
In 1868 weet Aubert over de Grieken van die tijd dat ze de steenpatrijs perdika noemen. Deze komt in Griekenland ook het meest voor en bij de oude Grieken zal perdix dan vooral een naam dáárvoor zijn geweest. Indirect bleek dat ook uit wat Athenaeus schreef, nadat hij naar Rome was gegaan: in Italië zat een patrijs die ánders was dan de Griekse: donkerder, kleiner, geen rode snavel. Dé patrijs .. Aan de andere kant: in Griekenland zit deze ook. In het Noorden alleen, maar volgens Handrinos 1997 vroeger op het hele vasteland, behalve op de Peloponnesos. Met perdix duidde men dan waarschijnlijk ook wel deze aan.
De meeste etymologen denken dat perdix afgeleid is van Grieks perdomai: winden laten, en ze denken dat het een naam is voor het vleugelgedruis als de vogels opvliegen (patrijs én steenpatrijs). Men bedoelt het snorrende prrrrrr, waarbij men inderdaad aan winden laten kan denken. Een alternatief: perdix kan ook een verklanking zijn van het kerr-ik van dé patrijs (die toch veel voorkwam: 'op het hele vasteland'), of van het per-tsjök en variaties daarop van de steenpatrijs. Van Cantimpré ±1240 citeerde het idee al, van oudere schrijvers: “Perdix de voce nomen habet”, 'heet zo door zijn stem', hoewel hij geen soort noemt.
Belon 1555 kent beide soorten, zet perdix bij de (aziatische) steenpatrijs. Gesner 1555 kent idem beide, maar zet de naam bij dé patrijs, mogelijk door Albertus ±1260 en de Duitse uitgave daarvan, Ryff 1545, waar “Perdix ein Rephun” stond, rebhuhn is de huidige Duitse naam voor dé patrijs, in het Oudhoogduits was het rebhuon. De uitleg bij Gesner luidt: “Quae Aristoteles et Ovidius de perdice scribunt, omnia nostrae perdici vulgari conveniunt”, ‘Wat A. en O. over de perdix schrijven, past allemaal bij onze gewone patrijs’ (p.644). Linnaeus tot slot volgt Gesner.
-
Enkele andere namen voor de patrijs (de codes zie op Home):
(U) Frans perdris grise, in Belon 1555. Aldrovandi 1600 maakt er perdix cinerea van, wat in 1660 vertaald wordt met een Nederlands aschgrauwe patrijs. Het doet de vogel tekort, maar Belon ging het om een contrast: ‘naast het grijs in het kleed zijn ook snavel en poten grijs’, hij bedoelt: bij de rode patrijs, alectoris rufa, zijn deze rood.
(G) Cornish girgirik, een naam voor het kerr-ik van hogerop. Galicisch perdiu xerra, van een werkwoord xerrar? Vergelijk Spaans serrar: zagen, wat hij met dat voortdurende kerr-ik doet.
(V) Nederlands veldhoen, Middelnederlands velthoen, mogelijk uit Oudhoogduits fëlthuon. Zweeds åkerhöna: akkerkip, ook voor de kwartel gebruikt. Tsjechisch koroptev polní: letterlijk ‘hoendervogel van het veld’ (pole is veld - de Polen heten Polen omdat ze akkerbouw bedreven, op een laagvlakte, = een groot veld). Als cultuurvolger werd de patrijs bij ons een vogel van het open veld, is nu omgekeerd cultuurvluchter geworden, door veranderingen in de landbouw .. In Nederland werd veldhoen verdrongen door patrijs, in Duitsland hield men het oude rebhuon van hogerop, nú rebhuhn (voor de etymologie ervan zie bij lagopus lagopus, onder ripa).