Photo credit: Sergey Yeliseev on VisualHunt / CC BY-NC-ND

Crex crex (Linnaeus 1758: Rallus crex). Eng. corncrake. Ned. kwartelkoning.

Crex crex klinkt als de perfecte nabootsing van de roep van de kwartelkoning, het alsmaar herhaalde krek-krek, wat de vogel in vele talen namen bezorgde. Maar de Griekse krex, waar crex crex op teruggaat, was zo groot als een ibis, had lange poten en een korte achterteen: dat is geen kwartelkoning (in Griekenland een zeldzame doortrekker - maar waarschijnlijk kende men hem wel, zie bij het genus rallus de ortugometra - daar ook kwartelkoning). Waarschijnlijk was krex de steltkluut, himantopus himantopus, wat Aubert 1868 al opperde en wat Arnott 2007 ook denkt. Hij broedt in Griekenland en Snow 1998 schrijft: “Contact call a sharp, rail-like kek or krek” (p.541). Hij is niet van de gróótte van de ibis, wel van de hoogte.

De ornithologen van na 1500 proberen er grip op te krijgen. Ze voelen aan dat krex een klanknabootsing is, de vogel moet dus ergens te horen zijn. Belon 1555 vindt hem, denkt hij. Bij de Nijl hoort en ziet hij een onbekende steltvogel: hoog op de lange zwarte poten, kleiner dan de wulp, een lange zwarte snavel, een zwarte kop, schouders wit, het onderste deel van hals en borst wit, bovenop grijzig, de vleugels bruin, met elk een witte lijn overdwars. Het lijkt het meest de sporenkieviet, vanellus spinosus (ook dat hij zijn voedsel op de grond vindt en dat zijn vliegen gedruis geeft). Belon: dat het de krex van de Grieken was, viel vooral op te maken uit de roep: “Crex, Crex” (p.207). Dat lijkt dan weer meer de steltkluut, maar in het steeds herhaalde ‘kiep’ van de sporenkieviet kun je het eventueel ook horen (Svensson 2010 schrijft over dit geluid: “enigszins herinnerend aan Steltkluut”).

Het is door Turner 1544 dat crex bij de kwartelkoning komt. Bij de krex schrijft hij dat deze in de lente alsmaar crex crex roept en dat je hem in Northumbria horen kunt. Turner légt de verbinding doordat hij vindt dat krex zo mooi bij het geluid van de kwartelkoning pást, zoals men dat tegenwoordig van crex crex vindt.

-

Enkele andere namen voor de kwartelkoning (de codes zie op Home):

(G) In wezen heeft de kwartelkoning maar één naam, een klanknaam. In vele variaties, dat wel. In de V-namen verderop zit de biotoop, maar het tweede deel is meestal óók een klanknaam. Men wist waar de vogel zat, maar hóórde hem vooral, en het geluid was zó opmerkelijk dat men in vele regio’s aan weinig anders dacht. Het áántal namen zegt trouwens iets over voorkomen en bekendheid vroeger (in onze contreien). Een selectie: Engels crake, Duits schryck, Limburgs sjreep, Fries kreaker, Vlaams schurre, Duits snerker, Fins rääkkä (ook gegeven voor anas crecca, de wintertaling, vergelijk daar het kriek-kiek, en crecca zelf, en nog andere namen), Duits schnarre, Zweeds knerka, Russisch derkatsj (Russische bronnen geven het krek-krek als derk-derk), Duits arpschnarp, Gronings peersneers, Tsjechisch chřástal, Duits sensenwetzer (Sense: zeis, wetzen: scherp maken, de vogel ‘wet’ de zeis om het gras te maaien, vergelijk het bij rallus aquaticus opgenomen grasmeher), Oudengels secgscara (zegge-scheerder, 11e eeuw), Zwitserduits eggenschär (bij Gesner 1555, die ook heggeschär heeft, wat later ‘dus’ opgevat werd als heggenschaar: ‘hij knipt de heg’, een gedachte die natuurlijk paste bij het krek-krek). Het geluid van de kwartelkoning is overal hetzelfde: de variaties in de namen ontstaan door eigenheden van een taal, doordat een naam van een werkwoord afgeleid wordt, of doordat een voorwerp een rol speelt (die zeis bijvoorbeeld).

(V) E corncrake, in 1455 corne crake, kraker in het graan, soms broedt hij in graanvelden. Zweeds rågknarr, roggeknarser. Noors åkerrikse, åker is akker, veld, rikse is knarsen. Nederlands grasknirper, grasknarper, vaak zit hij in hoog gras. Duits wiesenschnarrer, weideratelaar, vaak zit hij in natte weiden. Duits wiesenschnarcher, weidesnurker. Limburgs bamptscher, weideschraper (bampt is beemd, weiland, scherren is schrapen). En dan zijn er nog enkele bijzondere namen. Duits feldwächter, opgetekend in Bechstein 1793, het was een synoniem van Feldschütz, iemand die aangesteld werd ‘zum Schutz der Felder’, en zo kon je ook de vógel zien, door zijn opgerichte houding en het ver hoorbare krek-krek. Zweeds rugstret: rogge-werker, eigenlijk: rogge-strever, zit daar op de akker erg zijn best te doen, hard te werken, wat je uit het alsmaar doorgaande krek-krek afleiden kon. Daarentegen Duits faule magd, luie dienstmeid, en alter knecht, oude boerenknecht: zitten daar maar in het koren wat te roepen, in plaats van te werken.