Photo credit: mizmak via VisualHunt / CC BY-NC-ND
Numenius phaeopus (Linnaeus 1758: Scolopax phaeopus). Eng. whimbrel. Ned. regenwulp.
Phaeopus was een naam bij Gesner 1555, bedoeld als een bijnaam. Het is een gelatiniseerde samenstelling van Grieks phaios: donker, grauw, vaal, en Grieks pous: voet, poot. Gesner bedoelde grauwpoot/grijspoot, niet grijspotig, zoals men soms schrijft (die indruk ontstaat doordat in een binomiale naam de soortnaam al gauw een bijvoeglijk naamwoord lijkt te zijn, zie de Inleiding).
Gesner gáf de naam voor de wulp. Maar voegde toe: ‘maar ook de regenwulp mag zo heten’ (hij wist van een exemplaar, waarschijnlijk bij Straatsburg op de trek gevangen). De naam doelde op de “aschenfarbe oder grawe Bein” van de wulp (Horst 1669, I-220). ‘Maar ook de regenwulp heeft zulke poten’.
Onder de namen numenius en arquata, zie bij numenius arquata, beschrijft Gesner de wulp, uitvoerig. Verderop in zijn boek, in een stuk waarin de naam phaeopus valt, heeft hij wulp en regenwulp samen. Hij vergelijkt ze, en benadrukt dat de regenwulp ‘sterk op de wulp lijkt’, niet alleen in de kleur van de poten. De wulp noemt hij vervolgens arquata maior: de grote(re), de regenwulp arquata minor: de kleine(re). De bijnaam voor beide staat in het kopje boven de tekst: “de phaeopode duplici”, vrij vertaald: ‘over twee keer een phaeopus’ (p.480).
Waarschijnlijk doordat Gesner de wulp in de eerdere tekst zo duidelijk hád, komt phaeopus bij de ‘tweede’ terecht. Daarnaast speelde misschien ook een rol dat tekst en tekeningen in de latere tekst niet makkelijk te duiden zijn. Ornithologen na Gesner kostte het hoofdbrekens. Zelfs bij Springer 2009 zie je er nog sporen van.
Bij Linnaeus staan beide wulpen idem met ‘de poten blauwachtig’ (hij bedoelt blauwgrijs). En ook bij hém zijn de omschrijvingen bijna identiek. Zijn leermeester Olof Rudbeck (1660-1740) tekende beide vogels, noemde de regenwulp arquata minor, en onder andere zó begreep men dat Linnaeus met phaeopus de regenwulp bedoelde. Toch mocht de officiële naam numenius minor zijn, aangezien de pootkleur de twee nauwelijks onderscheidt.
-
Enkele andere namen voor de regenwulp (de codes zie op Home):
(U) Numenius minor, vergelijk hierboven: de naam wérd soms gegeven, onder andere door Klein 1750. De regenwulp is in vele talen naar dit verschil in grootte benoemd, niet naar de opvallende koptekening.
(G) E whimbrel, de klemtoon op whim. Lockwood 1984: oorspronkelijk was het *whimmerel en deze is te relateren aan dialect whimmer, Engels whimper: klagen, jammeren, vergelijk Duits wimmern: idem (het zijn klanknabootsende werkwoorden, het jammerende kind heeft een hoog wie-wie-wie) (de b in whimbrel heeft zich er later ingenesteld). Zweeds kvidbonde, kvid van kvida: grienen, huilen (bonde is niet helemaal duidelijk). De namen kunnen te maken hebben met de zang, een langgerekte triller, of met de roep, een korter maar ook trillend biebiebiebiebiebiebie, Svensson 2010: “meestal 7 tonen van gelijke hoogte”. Voor die roep is er in elk geval Engels seven whistler: zevenfluiter (en dé wulp hoorde, door zijn weeklagende geluid, bij de mythische en gevreesde groep van de ‘Seven Whistlers’, vaak gelijkgesteld met de ‘Gabriel’s Hounds’, waarvoor zie bij melanitta nigra en bij branta leucopsis - Wordsworth dichtte: “He the seven birds hath seen that never part / Seen the ‘Seven Whistlers’ in their nightly rounds”). Voor zang of roep, of voor allebei, staat Spaans zarapito trinador, trinar betekent trillen (zarapito betekent wulp). Guaraní chululu is gezien het ritme waarschijnlijk ook een klanknaam (het Guaraní is een van de Tupi-talen van Zuid-Amerika).
(V) Nederlands slyk-wulp, in Nozeman 1809, met als uitleg: “onthoudende zig [bij de trek] voornaamelyk op de Slykerige Ondiepten aan de Zee-Stranden” (meer in het binnenland echter). Noors heispove is een naam voor het broeden, Noors hei betekent heide, en veen, maar ook land boven de boomgrens, en op alle drie broedt de regenwulp (spove betekent wulp, vergelijk bij Zweeds storspov voor numenius arquata).
(X) N regenwulp, voor de herkomst daarvan zie bij het genus pluvialis.