Photo credit: Andrej Chudy via Visualhunt / CC BY-NC-SA
Tringa glareola Linnaeus 1758. Eng. wood sandpiper. Ned. bosruiter.
Voor glareola zelf zie bij het génus glareola. De naam heeft te maken met Latijn glarea: kiezelzand, was in de Europese ornithologie lang een algemene naam voor allerlei steltlopers, maar Linnaeus past hem op de bosruiter toe, zodat het leek alsof de naam iets specifieks over deze vogel zei.
De bosruiter leeft in veenachtige en moerassige gebieden, niet op kiezeloevers. Linnaeus weet dit overigens: in ‘Fauna Svecica’ van 1746 schrijft hij: “Habitat in sylvis uliginosis”, ‘Leeft in moerassige bossen’ (p.56). Dat wist hij ofwel door zijn reis naar Lapland, of via zijn leermeester Olof Rudbeck (1660-1740) die er vóór hem was geweest en die een kleurtekening van een bosruiter in zomerkleed had gemaakt. Hij was de eerste die de vogel had.
Omdat kiezelzand niet bij de biotoop past, opperen sommigen (Wember 2007, Eigenhuis 2004, anderen zíen het punt niet eens) dat Linnaeus glareola gaf voor de gevlekte bovenkant, alsof de vogel met witte kiezelsteentjes was bestrooid. In zijn omschrijving van de soort, vertaald bij Houttuyn 1763, nóemt Linnaeus het kenmerk inderdaad: “Strandlooper met een gladden Bek, de Pooten groenachtig, het Lighaam wit gestippeld, de Borst witachtig” (p.250). Maar het lijkt gekunsteld om witte vlekjes via ‘kiezelsteentjes’ te benoemen. Bovendien verwacht je dan een zelfbedacht woord als glareatus: ‘met kiezelzand bestrooid’. Waarschijnlijk was er voor Linnaeus geen speciale reden om de naam bij de bosruiter neer te zetten, zoals er voor Brisson 1760 geen speciale reden was om hem bij de vorkstaartplevier neer te zetten: glareola was een álgemene naam geworden en daardoor bruikbaar voor vele soorten. En over de biotoop dacht men meestal niet lang na. Er valt natuurlijk niet uit te sluiten dat Linnaeus de stippels als bijgedachte had, maar waarschijnlijk is het niet.
-
Enkele andere namen voor de bosruiter (de codes zie op Home):
(U) Zweeds grönbena: groenpoot, vergelijk Engels greenshank enzovoort voor tringa nebularia, en bij het witgatje tringa ochropus. En dan zijn er nóg wat steltlopers die groenige poten hebben ..
(G) De meest typerende roep is een schel tsjif-tsjif-tsjif, wief-wief-wief, de alarmroep een steeds herhaald en even scherp ghip-ghip. Duits giff zal voor een van deze twee staan, zoals ook Russisch fifi (fiefíe) en Frans rititi. En ook Deens tinksmed: smed betekent smid, tink werd volgens Nielsen 1989 gegeven voor de ‘metalklingende stemme’, die mensen deed denken aan de hamerende smid. De Nenets in het noorden van Rusland en Siberië noemden hem yicy°da, de waterloze: hun woord voor water is yiq, en volgens Salminen 2010 hoorden zij het tsjif-tsjif-tsjif daardoor als yiq-yiq-yiq: de vogel riep om water, smeekte erom: het was een uitgedroogde .. De zang is een snel, vibrerend, jodelend lülti-lülti-lülti, tliedl-iedl-iedl, tulu-lulu-lulu-liet: Fins liro, Noors li-sneppe en Nederlands liwietje lijken hiervoor namen te zijn. De zang lijkt wat op die van de boomleeuwerik, lullula arborea, die dus ook allerlei namen met een begin-L kreeg.
(V) N bosruiter, E wood sandpiper, namen waarvan de suggestie uitgaat dat het een bosvogel is, waardoor sommigen ze ongeschikt vinden. Voous 1960 geeft als biotoop “hoge venen, vochtige heiden, al of niet met verspreide dennebomen, open moerassen in bosrijke streken, alsmede overstroomde naaldbosgebieden”, en schrijft samenvattend: “De Bosruiter is een veel minder uitgesproken bosvogel dan het Witgatje” (p.97). Linnaeus, zie hogerop, wist een deel hiervan, schrijft in 1746: ‘Leeft in moerassige bossen’. De bosruiter is in het Noorden vooral een vogel van de taiga waar deze ‘dun’ en nat is, land en water als vanzelf in elkaar overgaan, rond vennen zo hier en daar een dennetje staat. In Zweden ontstond daardoor kärrsnäppa: moerassnip - maar voor het witgatje skogssnäppa: bossnip, zie ook bij tringa ochropus. Pennant 1785 neemt het gegeven van Linnaeus over (“Inhabits the moist woods of Sweden”, p.482) en geeft wood sandpiper. Bechstein 1809 heeft daardoor Duits wald-strandläufer, Temminck 1820 Frans chevalier sylvain, de huidige Franse naam, vrij vertaald: bosruiter. In tegenstelling tot Linnaeus was Pennant nooit in de taiga, wist niet hoe die ‘moist woods’ er uitzagen, koos ‘bos’ door het zinnetje van Linnaeus.