Photo credit: Papchinskaya via Visualhunt.com / CC BY
Hydrocoloeus minutus (Pallas 1776: Larus minutus). Eng. little gull. Ned. dwergmeeuw.
Pallas schrijft niet eens dat de dwergmeeuw klein is, volstaat met: “Magnitudo Turdi viscivori”, ‘De grootte van turdus viscivorus’, de grote lijster (p.702). In 1811 voegt hij wel toe: “adeoque minima in suo genere”, ‘dus de kleinste in zijn soort’ (II-331). Latijn minimus betekent kleinste, Latijn minutus betekent klein, zie ook bij calidris minuta. Over het voorkomen zegt Pallas: “Circa alveos maiorum Sibiriae fluminum”, ‘Bij beddingen van de grote Siberische rivieren’ (p.702). Hij ziet ze bij diverse meren en rivieren. Wat hij beschrijft is het zomerkleed.
Onder andere Eyton 1836, ‘A history of the rarer British birds’, weet al meer over het voorkomen: “The proper habitat of the Little Gull is in Russia, Livonia, Hungary, and the shores of the Caspian Sea” (p.62), maar hij weet nog niet dat Pallas de vogel al beschreef (wat velen toen waarschijnlijk nog niet wisten). Livonia is Lijfland, een gebied in wat nu de Baltische staten zijn.
Misschien kenden de oude Grieken de dwergmeeuw, zie bij het genus larus. Duidelijker is het bij Aldrovandi 1603. Bij de meeuwen heeft hij er een die “vix enim spithamam excedit”, de spithama nauwelijks te boven gaat (p.73). De spithama was de afstand tussen de toppen van de uitgestrekte duim en pink, wat ongeveer 23 centimeter is, en de dwergmeeuw komt inderdaad maar net boven de 23 centimeter uit. Verder schrijft Aldrovandi: de snavel is zwart, de poten zijn saffraangeel, de achterkop is zwartachtig. En op een zwart-wit-tekening heeft hij, naast die zwartachtige achterkop: een zwart vlekje achter het oog. Gezien de staart en de poten op zijn tekeningen van meeuwen en sterns is het geen van de sterns die het qua winterkleed ook nog zouden kunnen zijn. Kortom: de dwergmeeuw, winterkleed. Hij noemt hem larus cinereus minor: kleine asgrijze meeuw.