Photo credit: NC_N8 on VisualHunt.com / CC BY-NC
Stercorarius pomarinus (Temminck 1815: Lestris pomarinus). Eng. pomarine skua. Ned. middelste jager.
Pomarinus is bij de wetenschappelijke namen van de vogels van Europa een van de onbegrijpelijkste. Er lijkt marinus te zitten: van de zee. Maar als het er zit, wat is dan dat merkwaardige po-?
In de 19e eeuw denkt men dat Temminck een fout maakte. Zijn kennis van Grieks en Latijn schoot tekort, “was man seinen Benennungen neuer Tiere anmerkt” (Stresemann 1951 p.129). Men oppert - Sclater in 1862, Newton in 1865 - dat hij pomatorhinus bedoelde: met een deksel op de neus, een gelatiniseerde samenstelling van Grieks poma, tweede naamval pomatos: deksel, en Grieks rhis, tweede naamval rhinos: neus. Jagers hebben een verdikking aan de punt van de bovensnavel, een ‘deksel op de neus’. In de boeken wordt dit pomatorhinus later vaak gebruikt, als een correctie op Temminck.
Er is ook gedacht aan Latijn pomum: appel, voor het verbrede staartuiteinde. Maar dan gebruik je geen pomarinus, met zo duidelijk de zee erin. Bovendien: Temminck beschreef er een zónder ‘lepels’.
Anderen dachten aan Pommeren, zie ook bij aquila pomarina voor de schreeuwarend, maar Temminck zégt niets over voorkomen in Pommeren, wat trouwens ook niet zou kloppen. Hij vermoedt dat ze in arctische gebieden leven, zoals alle jagers, en kent ze, schoot er, op de trek langs de Noordzeekust (“de passage accidentel sur les côtes maritimes de Hollande et de France”, p.515).
Ook is gedacht aan pomornik, de algemene Russische naam voor de vier jagers (Russisch more: zee, pomor: iemand die bij de zee of aan de kust leeft, po-morju). De middelste jager is, vanuit Nederland gezien, de meest Russische, vandaar dat het idee opkwam. Maar Temminck kénde die naam niet, en wist ook niets over Russisch voorkomen.
Er is ook gegoocheld met po- en marinus, waarbij po- werd opgevat als een verkorting van Latijn potissimum: allermeest, zodat pomarinus ‘de meest aan zee gebonden’ jager zou zijn, wat enigszins klopt, maar Temminck en tijdgenoten konden dit ongetwijfeld niet vaststellen, bovendien veronderstelt het een spel met het Latijn dat men bij Temminck dus niet kon verwachten. Wel had zijn ‘côtes maritimes’, als men van po- wil uitgaan, kunnen leiden tot pomaritimus, en dat tot de afkorting pomarinus, maar hiervoor gelden dezelfde bezwaren, bovendien had hij het over ‘passage accidentel’.
Als variant op po- en marinus zou post marinus kunnen. Bij Latijn meridies (middag) zit naast het woord meridianus (van de middag) ook pomeridianus (in de námiddag), gevormd met post (na/achter), en pomarinus kon dan staan voor ‘achter op zee’, ‘vanaf de kust moeilijk te zien’. Maar het klinkt nogal gekunsteld, bovendien had je dan moeten weten dát ze daar op zee ergens zaten, kennis die men vrij zeker nog niet had (op een enkele visser na).
En wanneer je zo moet zoeken, en niets past, dan was het misschien toch gewoon een fout, bedoelde Temminck wellicht toch pomatorhinus, of eerder misschien pomarhinus, maar schreef hij dat abusievelijk als pomarinus. Of hij kortte pomatorhinus ín, met de gedachte aan de zee: pomarinus was beter uit te spreken, en sloeg twee vliegen in één klap: het deksel en de zee.
-
Enkele andere namen voor de middelste jager (de codes zie op Home):
(U) Canadees mason: metselaar - in het zo opvallende uiteinde van de staart zagen vissers een troffel, het werktuig van de metselaar - op de trek konden ze dat uiteinde vanuit hun boten goed zien. Canadees bosun bird, een naam op Newfoundland, bosun is boatswain, bootsman - een typisch werktuig van de boatswain was de taps toelopende marlinspike, de marlpriem, en zo werd het ‘boatswain-vogel’. Op IJsland is er kólfkjói, kolv betekent knots, klepel - in het staartuiteinde kon men ook een knots of een klepel zien (kjói is een oude Noorse naam voor de kleine jager, stercorarius parasiticus, waarschijnlijk een klanknaam, is op IJsland ook in namen voor de kleinste en de middelste jager terechtgekomen). Tot slot is er Duits spatelraubmöwe: ook dát kon men erin zien.
(V) Noors polarjo: pooljager, maar ook de kleine en de kleinste jager zijn vogels van het hoge Noorden, in Eurazië de kleinste zelfs nog meer dan de middelste. Schaanning 1913/1914, ‘Norsk fugle-register’, gaf de naam, en het is ook de huidige officiële Noorse. Kleine en kleinste jager bróeden in Noorwegen: de middelste had een andere status, was de jager van Polarhavet, Norra Ishavet, de Noordelijke IJszee (Nova Zembla enzovoort).