Photo credit: Maggi_94 via Visual Hunt / CC BY-NC-SA
Dendrocopos minor (Linnaeus 1758: Picus minor). Eng. lesser spotted woodpecker. Ned. kleine bonte specht.
Voor minor, klein, zie bij dendrocopos major hoe dit moet worden gezien. Men onderscheidde de bonte spechten vroeger slecht - en nog steeds vindt niet iedereen het makkelijk - maar de kleine viel natuurlijk op, door het kleine. In Lapland en in Duitsland is er het naamtype ‘mus-specht’ voor. Houttuyn 1762: men noemt deze specht de kleine “om dat hy niet veel grooter dan een Mosch en kleiner dan een Leeurik is” (p.391); de veldleeuwerik zal zijn bedoeld. Uit 1591 is er Duits meisenspechtlen: meesspechtje. Gesner 1555: bij de ‘twee of drie bonte spechten’ waarover ik hoor, is er één “in der Grösse der Meisen” (Horst 1669, II-128).
Aristoteles is waarschijnlijk de eerste die hem had. Aan de ene kant had hij een pipo meizon: grotere pipo (met redelijke kans een naam voor alle grotere bonte die men kende, zie ook bij de middelste bonte, dendrocopos medius), aan de andere kant had hij een pipo elatton: minder grote pipo, men neemt aan dat het de kleine bonte was (bonte spechten roepen kiek, tsjiek, enzovoort, pipo kan een klanknabootsing zijn geweest, of hoorde bij Grieks pipizo: piepen, ‘zoals jonge vogels doen’). De waarschijnlijk oudste kleurtekeningen, van een mannetje én vrouwtje, worden vermeld (niet afgebeeld) in Olson 2007. Op de tekening van het mannetje is pipra elatton een van de namen. De tekeningen zijn van Isaac la Grese, 16e eeuw.
Aldrovandi 1599 noemt de kleine bonte picus varius minor: kleine bonte specht. Willughby 1676 gebruikt die naam ook en heeft daardoor als Engelse naam lesser spotted woodpecker.