Photo credit: Sergey Pisarevskiy via Visualhunt / CC BY-NC-SA

Oenanthe pleschanka (Lepechin 1770: Motacilla pleschanka). Eng. pied wheatear. Ned. bonte tapuit.

In Rusland heette de bonte tapuit plesjanka. De naam betekent kaalkop of kaalkoppige (Russisch plesj’: kaal hoofd). Het volwassen mannetje is in het broedkleed opvallend wit op kruin en nek, maar het idee van een kale kop dringt zich nóg sterker op door het contrast met het zwarte eronder. Enkele andere tapuiten hebben overigens ook zo’n petje, maar kende men in Rusland niet, waren ook nog niet wetenschappelijk benoemd.

Lepechin ontdekt de vogel in Zuid-Rusland, beschrijft hem in een artikel in het Sint Petersburgse ‘Novi Commentarii Academiae Scientiarum Imperialis Petropolitanae’, jaargang 1770. In de beschrijving staat het in de ornithologie weinig gebruikte Latijnse capillitium: haar, hoofdhaar (‘rug en borst zwart’, “capillitio abdomineque albis”, ‘hoofdhaar en onderbuik wit’, p.503). Hij kon erop gekomen zijn door plesjanka, met bijbehorend binnenpretje, maar in de ornithologie heb je ook sylvia atricapilla voor de zwartkop en regulus ignicapillus voor het vuurgoudhaantje, en daarin zit Latijn capillus: hoofdhaar. Men vatte dat op als: kruin.

De vorm pleschanka doet denken dat het een Duitse transcriptie van het Russische плешанка was - de Engelse is pleshanka, de Nederlandse is plesjanka. Duitse onderzoekers, onder andere Pallas, Steller en Gmelin, speelden een grote rol bij de wetenschappelijke openlegging van Rusland en Siberië (en ook sowieso onderging Rusland in die tijd een behoorlijk sterke Duitse invloed).

De westelijke uitloper van het broedgebied is in Roemenië en daar is een van de namen călugărița, wat primair non betekent, secundair bidsprinkhaan, tertiair bonte tapuit. Het kleed van de tapuiten nodigde uit tot dit soort namen, vergelijk monachella bij oenanthe hispanica. Bij de bidsprinkhaan, Mantis religiosa, ging het om het ‘bidden’ ..