Photo Credit: Dale Ayres Flickr via Compfight cc
Muscicapa striata (Pallas 1764: Motacilla striata). Eng. spotted flycatcher. Ned. grauwe vliegenvanger.
In de ornithologie gebruikte men Latijn striatus, gegroefd, voor gestreept: in motacilla striata van Pallas, in sylvia striata voor de waterrietzanger, of in botaurus striatus voor het woudaapje (een alternatief was lineatus, in bijvoorbeeld numenius lineatus voor de wulp). De grauwe vliegenvanger is op borst, keel en kruin gestreept.
Toen men de naam van Pallas nog niet kende, was muscicapa grisola van Linnaeus 1766 de officiële naam, vrij vertaald: grauwe vliegenvanger (waarschijnlijk gáf de naam ook Nederlands grauwe vliegenvanger). Aldrovandi 1600 had Italiaans grisola, een naam voor het alom grijze, grijsbruine (Italiaans griso: grauw). Hij noemt ook de streepjes, vlekjes bij hem: ‘de buik is witachtig, maar op keel en borst heb je “maculis fuscis oblongis”, ‘langwerpige donkere vlekken’ (p.737).
Niet onmogelijk is dat Gesner 1555 de grauwe vliegenvanger al had, onder Duits bürstner (Springer 2009 denkt dat het de sperwergrasmus was, sylvia nisoria, maar dat is een weinig waarschijnlijke kandidaat). Ook Gesner benadrukte het 'grauwe' en de vlekjes.
-
Enkele andere namen voor de grauwe vliegenvanger (de codes zie op Home):
(U) E spotted flycatcher, een naam in Pennant 1776: “The head is large, of a brownish hue spotted obscurely with black” (p.351). Bechstein 1795 had Duits gefleckter fliegenfänger: “am Halse der Länge nach gefleckt” (p.491). Ze benoemden dus niet hetzelfde, maar niet onmogelijk is toch dat Bechstein de Engelse naam vertaalde.
(U) Nederlands scherpbekkie, wat de indruk maakt een zuivere volksnaam te zijn. Men zal het spitse van de snavel hebben bedoeld (de naam is ook opgegeven voor de heggemus, prunella modularis, een ‘mus’ met een spitse snavel). Het vangen van insecten kan bij de naam zijn inbegrepen.
(G) Duits fligenstecher, in 1552, later is het vooral fliegenschnäpper. Vergelijk muscicapa. Officieel Italiaans pigliamosche: vliegenpakker (mosca: vlieg, pigliare: grijpen). Frans gobe-mouche: vliegenslokker, een naam in Buffon 1770-1783, zit nu in officieel Frans gobemouche gris. Limburgs vleegejztrietser: vliegendief (sjtritsen is stelen). Zeeuws-Vlaams fenienstekkertje, fenien is een woord voor (schadelijke) insecten, daarnaast zit er stekken: snappen, in de vlucht pakken, neerschieten op (enkele roofvogels werden stekker genoemd, een naam die gelijk is aan stoter, wat nóg vaker voor roofvogels werd gebruikt). Vanaf een uitkijkpost doet de grauwe vliegenvanger een uitval naar een insect, volgt de zwenkingen ervan, en keert terug als hij het gevangen heeft. Het is elegant en trefzeker. Door kleuren en zang valt hij veel minder op.
(G) Duits piepsvogel, in Bechstein 1795, en Brabants piepmuske. Misschien zijn het namen voor het ijle siet-siet in de zachte zang, maar er is ook de scherpere roep siet, en als alarmroep is er een typerend sie-tik, soms sie-tik-tik. Italiaans cic-cic en Corsicaans sichi zijn waarschijnlijk nabootsingen van de alarmroep.
(G) Engels post bird, voor op een uitkijkpost zitten en naar insecten speuren. Westfaals pöstken bij Münster is misschien eenzelfde naam. Op Helgoland is er hüssbeskütsk, huisbeschutter: op die uitkijkpost zit hij opvallend rechtop, alsof hij voor je oplet, alsof hij have en goed voor je beschermt.
(V) Brabants huispieperke. De grauwe vliegenvanger is voor een deel ‘cultuurvolger’ en boeren met een wat rommelige boerderij hadden ze daardoor vaak op hun erf, het was voor hen een vertrouwde soort. Nederduits husfründ: huisvriend, misschien een naam voor dat nabije en vertrouwde, maar het kan ook zijn dat men er hetzelfde mee bedoelde als wat in hüssbeskütsk zit. En dan is er nog Engels wall bird: omdat ze bij die boerderij soms in een muur broeden, of in de klimop tegen een muur.