Photo credit: Allan Hopkins on VisualHunt.com / CC BY-NC-ND
Turdus iliacus Linnaeus 1758. Eng. redwing. Ned. koperwiek.
Door Latijn ilia (lendenen, flanken) zagen sommigen in turdus iliacus ‘flanklijster’, en dan was het, net als redwing en koperwiek, een naam voor de roestrode flanken en onderdekveren, die roder zijn dan bij de zanglijster, turdus philomelos. Maar iliacus gaat terug op Grieks ilias, illas, en daarin zit geen flank. Bij Aristoteles overigens was dit: ‘de kleinste lijster’, en waarschijnlijk daardoor zien Turner 1544, Belon 1555 en Gesner 1555 in ilias/illas de koperwiek. Men kende hem: hij werd veel gevangen.
Gesner heeft turdus illas, maar in de index ook turdus iliacus minor, en schrijft: ‘Theodorus [Gaza 1476, vertaler van Aristoteles] las ilias, niet illas, wat volgens Hermolaus beter was geweest, en daardoor gaf hij iliacus’ (“iliacum turdum convertit”, ‘hij vertaalt met turdus iliacus’, p.728). Chantraine 1968 schrijft dat illas inderdaad de oorspronkelijke naam was, ilias was een verbastering. Onder invloed van de Ilias? De Ilias was het beroemde werk van Homerus over de belegering van Troje (Ilias het gedicht, de plaats heette naast Troia ook Ilios, Ilion, Ilium). De stad is ook gebruikt om een verkláring voor de vogelnaam te geven (toen niemand nog aan de flanken dacht). Koperwieken zouden er doortrekken. Buffon 1770-1783 heeft turdus Iliacus, lijster van Troje, en schrijft: deze naam lijkt erop te duiden dat de koperwiek “passoit en Grèce des côtes d’Asie ou se trouve la ville d’Ilium” (Buffon 1796-1799, III-155). Vincelot 1867 gaat nog verder: rond Ilion kwam de koperwiek zo veelvuldig voor “qu’il semblait en quelque sorte y avoir acquis le droit de cité”, ‘dat hij er burgerrecht leek te hebben gekregen’ (p.177).
Voor de etymologie van illas denkt Chantraine aan Grieks illo: rollen, draaien (hoort bij eileo: idem). Hij weet alleen niet hoe naam en werkwoord dan samenhangen. Misschien is dat: de kop schuin houden, typisch gedrag van lijsters, met het ene oog de grond afzoeken naar voedsel, met het andere de lucht, voor eventuele roofvogels. Vergelijk Grieks illos: ‘die scheel kijkt’, kat-illantes: ‘die van terzijde aanziet’. En illas is dan draaier, draaikop, scheefkijker, en turdus iliacus: scheefkijklijster.
Als dit klopt, was het niet per se een naam voor één lijster. Wat Thompson 1936 misschien al aanvoelde, hoewel hij geen reden gaf: “The word was probably an old or dialect form, meaning simply thrush [lijster], to which it was sought to apply a specific meaning in Aristotle”, die genoemde ‘kleinste lijster’ (p.121).
Een alternatief zou kunnen zijn dat illas bij het ándere eileo hoorde: samendringen, vergelijk Grieks ile: menigte, schaar, en kat-ilas: troepsgewijs. In de winter zie je koperwieken vaak in groepen, zoals ook de kramsvogels (en in struiken of bomen slapen ze wel eens sámen). Een bezwaar is misschien dat men naar ‘troepsgewijs’ niet snel benoemde (al zíjn er voorbeelden van, zie Hongaars seregély bij sturnus vulgaris).
-
Enkele andere namen voor de koperwiek (de codes zie op Home):
(U) Voor het roestrode kreeg de koperwiek veel namen, naast redwing en koperwiek. Gesner 1555 had al Zwitserduits rottrostel, in Vlaanderen is er roodvleer (roodvleugel, vergelijk vleer in vleermuis), op Texel is er Nederlands ketellapper, ‘die de [koperen] ketels repareert’ (de naam is ook voor de zanglijster gebruikt, maar past het best bij de koperwiek), in Limburg is er onder andere goltmerel, in Frankrijk roselle, waarin de kleur van rode rozen zit (kleuraanduidingen variëren, bij véél soorten). De Russen hebben ongetwijfeld ook volksnamen voor het roestrode, maar de officiële naam is belobrovik, naar de roomkleurige wenkbrauwstreep (beluj is wit, brov’ is wenkbrauw, het woord is verwánt met brauw).
(G) In Zwitserland is er zîv, voor de vluchtroep tijdens de nachtelijke trek, een hoog, zuigend, zjieh. De Sami hebben idjarastis: nachtlijster, wat er waarschijnlijk ook een naam voor is. Engels whin thrush ook, volgens Lockwood 1984 ontstond de naam uit een Middelengels *whîn-thrushe: ween-lijster (huidig whine betekent wenen). Een Oudengels *hwînþrysce is dan trouwens ook wel te veronderstellen .. Voor de zang kreeg de koperwiek veel minder namen. Eén ervan is IJslands hrísihvísla: berkfluisteraar (hrís: dwergberk), de zang heeft een sterk beginakkoord, verandert dan abrupt in een zacht gekwetter, alsof de vogel op fluisteren overgaat.
(?) Officieel Frans grive mauvis. Er is gedacht aan een combinatie van Latijn mala: slecht, en Latijn avis: vogel (vergelijk Frans mauvais: slecht). Voor dat veronderstelde slechte bedacht men drie dingen: (1) hun plotselinge komst uit het Noorden zou een slecht voorteken zijn, zoals dat ook bij de pestvogel was, zie bij bombycilla garrulus (maar de koperwiek komt elk jaar; bij de pestvogel vond men juist het zo onregelmatige komen onrustbarend), (2) onheilspellend was dat ze massáál kwamen, alsof ze voor een groot gevaar uitvluchtten, (3) ze waren slecht, schrijft Vincelot 1867, ‘door wat ze in de wijngaarden aanrichten’ (mogelijk uit mauvis gevormd was Middeleeuws Latijn malvitius: vijand van de wijn). De meeste huidige Franse etymologen echter noemen mal- niet meer, maar ook niet meer de soms veronderstelde herkomst uit een Bretonse naam. Ze vinden de naam onduidelijk, of verbinden met Frans mauve: meeuw, waarbij de een kleur als reden oppert, de ander geluid. Een goede onderbouwing ontbreekt nog (zie ook bij Frans maubèche voor calidris canutus). Wat ook kan: dat het oorspronkelijk een naam voor de zanglijster was, turdus philomelos, voor de ‘motiefjes’ in de zang, zie aldaar. Een Duitse weergave ervan is profit, een andere is sophie, een Engelse is bobeep, een andere is totee. En de uitspraak van mauvis is: movie.
(?) Duits weindrossel, bij Gesner 1555 wyntrostel, wordt bij Kiliaan 1605 Nederlands wijn-droessel. Alle drie betekenen wijnlijster. Later zijn er Frans grive de vigne, wijngaardlijster (maar bij Buffon 1770-1783 is dit de zanglijster), Engels wine thrush, mogelijk fout voor whin thrush zie hogerop, en Nederlands wijnlijster, maar in een woordenboek, van 1847, zodat het waarschijnlijk geen volksnaam was. Oude boeken geven de Duitse en Franse namen voor de ‘ravages’ die de vogels in wijngaarden aanrichten (in de herfst eten lijsters veel bessen). Dat het naamtype vooral bij de koperwiek zit, zou natuurlijk ook kunnen inhouden dat het om de roestrode kleur gaat. Maar als het om het massále ging, zie hierboven, kunnen toch de druiven.