Photo credit: Levina de Ruijter on Visualhunt.com / CC BY-NC-ND

Turdus philomelos Brehm 1831. Eng. song thrush. Ned. zanglijster.

Turdus philomelos betekent ‘liedminnende lijster’, vrij vertaald: zanglijster (Grieks philo-: minnend, liefhebbend, Grieks melos: lied, melodie). Maar Brehm dacht waarschijnlijk ook wel aan Latijn philomela, eeuwenlang een dichterlijke naam voor de nachtegaal: voor de zangkunsten van de bosrietzanger, acrocephalus palustris, had hij in 1855 calamoherpe musica én calamoherpe philomela, en met turdus philomelos bedoelde hij dan naast liedminnende lijster waarschijnlijk ook: ‘lijster die zingt als een filomeel’ (de Nederlandse versie van de naam). Voor het thema ‘nachtegaal’ zie bij locustella luscinioides. Voor philomela zie ook bij het genus ptyonoprogne.

De zanglijster staat bekend om de zang. Een motiefje wordt enkele keren herhaald, dan een volgend motiefje. Men maakte er legio weergaves van, in Nederland krediet, Pietje, Marietje, Frederiek, in Frankrijk plus-vite, in Duitsland profit, in Engeland how-d’ye-do, enzovoort (bij turdus, onder lijster, staan er ook nog). In veel vogelboeken staat ook een lóflied op de zang, in een Nederlands boek van 1939: “Onstuimig is zijn lied, geestdriftig, bezield, krachtig en vol afwisseling [...] blije juichkreten, een fanfare van geluid”. Men vergeléék ook met de nachtegaal. In 1732 schrijft Linnaeus: ‘turdus minor zingt zo luid dat hij de nachtegaal, de kampioen der zangers, vaak overtreft’ (“ofta mästrar näktergalen, sångarnas mästare”, p.20).

Hij werd er na Gesner 1555 door velen turdus musicus voor genoemd. Bij Gesner was dit nog geen naam, alleen de vertaling van Duits sangdruschel: zanglijster (hij vermeldt ook dat Albertus ±1260 musicus al gebruikte, maar in een zin: “Avis est musica, canens vere, vocis multiplicis”, hij is muzikaal, zingt echt, heeft velerlei geluid, p.730). Eigenlijk had turdus musicus de officiële naam moeten worden, en in de 19e eeuw ís het bij velen ook de naam voor de zanglijster, maar Linnaeus had dingen door elkaar gehaald: hij ként de zanglijster, maar in zijn omschríjvingen - in 1746, 1758, 1761, 1766 - is het steeds de koperwiek. En zo heeft hij hem eigenlijk níet. En in 1758 hééft hij turdus musicus, bij een soort mix van koperwiek en zanglijster, maar de omschrijving is de koperwiek, en veel later draagt déze daardoor de naam, zoals men in oudere boeken nog kan aantreffen. Daartegen verzette zich dat het zo evident een naam voor de zanglijster was en zo laat men in 1959 turdus musicus verdwijnen en wordt de koperwiek turdus iliacus.

Door turdus philomelos is het voor de zanglijster toch nog 'n beetje goedgekomen.

-

Enkele andere namen voor de zanglijster (de codes zie op Home):

(U) Vlaams lijstertje - zanglijster en koperwiek zijn de kleinsten in het genus Turdus, kregen er verscheidene namen voor - de bekendere van de twee, de zanglijster, de meeste.

(U) Spaans zorzal, primair een naam voor de zanglijster, bij uitbreiding voor alle lijsters. Men veronderstelt dat Noord-Afrikaans Arabisch zurzúr tijdens de Moorse periode van Spanje zurzál werd. De Arabische was een naam voor de spreeuw, sturnus vulgaris, betekende waarschijnlijk ‘de gespikkelde’, kon daardoor op een lijster overgaan.

(U) Brabants vosse mejel: voskleurige merel, een naam die feitelijk beter bij het roestrode van de koperwiek past. Gesner 1555 hád het al beter: Zwitserduits rottrostel voor de koperwiek, wyßtrostel voor de zanglijster ('witte lijster'). Frisch 1763 legt uit: “Dieser Turdus wird Weiß-Drostel genennet, weil sie unter den Flügeln nicht so roth als die Wein-Drostel [de koperwiek], sondern meistens weiß oder ein wenig weiß-gelb ist”.

(G) Duits zippe, en Saksisch ziepdruschel in Gesner. Suolahti 1909: het zijn namen voor de lokroep tsip, ziepen is: een dun, piepend of fluitend geluid maken. Voor de zang is Zweeds måltrast een naam: 'stemlijster', voor het 'spraakzame', de ‘motiefjes’ van hogerop (Zweeds mål: stem, taal, tongval, trast is gelijk aan druschel, drossel, thrush zie bij turdus). Voor de zang staat ook Vlaams schuifellijster, schuifelen is fluiten, kwam voort uit Frans siffler: fluiten. Tot slot is er Russisch pevtsjij drozd: zanglijster (pevtsjij is zang-, drozd hoort bij het rijtje). Het is overigens niet onmogelijk dat deze naam een vertaling is van turdus musicus van hogerop.

(V) Nederlands lijster, Duits drossel, Engels thrush, en nog vele meer: het zijn namen voor alle lijsters, maar in het bijzonder voor de zanglijster, voor velen de bekendste lijster en in veel gebieden ook de meest vóórkomende lijster. Gesner 1555: de zanglijster is de vogel “quem Itali turdum simpliciter, nostri Trostel vocitant” (p.729): de Italianen noemen hem tordo (zonder toevoeging), wij noemen hem trostel (idem). Voor de etymologie van lijster enzovoort zie bij turdus.