Rotszwaluw. Photo credit: vic_206 via VisualHunt / CC BY-NC-ND

Ptyonoprogne Reichenbach 1850

Prokne was een van de dochters van de Griekse koning Pandion, zie bij het genus pandion. Een gruwelijk verhaal (zie bij het genus cecropis) eindigt ermee dat de goden haar in een nachtegaal veranderen, haar zus Philomela in een zwaluw. “For some reason” echter, zo schrijft Pollard 1977, draaien Romeinse dichters het om: Philomela wordt nachtegaal, Prokne zwaluw. Dit wordt de dominante versie en zo wordt philomela een naam voor de nachtegaal (vooral bij dichters, maar zie ook turdus philomelos), en wordt procne of progne een naam voor zwaluw, bij de Romeinen de boerenzwaluw (idem vooral bij dichters, het worden geen échte namen). Het deel progne in ptyonoprogne is dus: zwaluw.

In ptyono- zit Grieks ptuon: de wan, een voorwerp waarmee men het koren de hoogte in gooide om het van het kaf te zuiveren. Bij de kieviet, in vanellus vanellus, zit er ook een. Reichenbach geeft geen uitleg. Jobling 1991 oppert als verklaring de “tail shape”, zonder uitleg, en de editie van 2010 trekt het idee weer in, zonder een alternatief te geven. De wan is meestal een platte, geronde mand: bij een staart zal men daaraan niet snel denken. Een argument ertegen is ook: in 1854 geeft Reichenbach het genus ptyonornis (wan-vogel) voor enkele kolibries, onder andere voor wat nu phaethornis eurynome is - het zijn vogels met een spitse, getrapt toelopende staart, een heel ander type staart. Wel eindigen de zwarte staartpennen in witte punten, terwijl de rotszwaluw witte ‘venstertjes’ op de staart heeft. Beide zie je goed wanneer de vogel de staart spreidt. Maar een beeld van een wan roept ook dit niet op.

Wember 2007 geeft een alternatief. In 1826 maakte Boie van het oude progne een genus voor de boomzwaluwen, zie ook bij het genus cecropis, en “während die Baumschwalben in Baumhöhlen oder in Nestern mit Zweigen brüten, baut die Felsenschwalbe reine Schlammnester: sie betätigt sich sozusagen ‘als Wurfschaufel’”, de rotszwaluw werkt als een 'Wurfschaufel', een installatie waarmee men ontwaterde (het water de lucht in wierp, vergelijk het kaf en het koren). Maar het beeld past niet, bovendien maken ook enkele andere zwaluwen een nest van modder. En ook: phaethornis eurynome doet dat níet.

De Grieken hadden twéé apparaten om het kaf van het koren te scheidden. Beide woorden ervoor worden met wan of Engels fan vertaald, wat soms verwarring gaf. De mánd heette bij de Grieken liknon, niet ptuon - de ptuon leek op een roeispaan, het brede uiteinde uitgehold om het graan in op te nemen - werd later ook ‘werpschop’ genoemd, en dáárop kun je een staart vinden lijken. In het gebruik was de ptuon prettiger: je hoefde niet te bukken om het graan erop te krijgen. In de liknon kon wel méér graan. En je kon er een kind in te slapen leggen.

John Gould lijkt ptuon in de ornithologie te hebben geïntroduceerd, George Gray althans geeft in 'A list of the genera of birds' van 1840 een genus muscisaxicola van 1837 waarbij Gould in een manuscript het synoniem ptionura maakte, wan-staart (door Cabanis in 1844 gecorrigeerd tot ptyonura, in -ura zit Grieks oura: staart). Het ‘type’ bij dit genus was de ook nu nog zo genoemde muscisaxicola rufivertex, de roodnekgrondtiran van Zuid-Amerika. Je zou kunnen denken dat Gould op het idee kwam door iets wat D’Orbigny en Lafresnaye, de ontdekkers van de vogel, in hun beschrijving over de staart hadden staan, maar ze geven alleen iets over de kleur ervan (‘Magasin de Zoologie’, 1837, p.66).

De rotszwaluw heeft een vrijwel recht afgesneden staart, de ‘typische’ zwaluwen stonden bekend om hun vorkstaart. Bedacht Reichenbach wan-zwaluw dáárvoor? Het graan van de ptuon ligt er nog op, kan hij hebben gedacht: de witte venstertjes. Of hij dacht aan een ‘open wan’, een met sleufjes, waar de graankorrels doorheen vallen (wit voor open). Maar ptyonornis voor die kolibries verklaart het niet overtuigend, en ptionura helemaal niet. Voor de rotszwaluw kón hij eventueel aan beide hebben gedacht: aan vorm en sleufjes, en ptyonoprogne zou dan ‘werpschopzwaluw’ kunnen betekenen. Maar een mogelijkheid is ook dat hij zich vergiste en dat hij aan een gewone waaier dacht, waarmee dames zich koelte toewuifden (in het Engels: een fan). Het past bij de staart van de rotszwaluw, maar ook bij de getrapte staart van phaethornis eurynome, en ook bij muscisaxicola rufivertex, die de staart flitsend en waaierachtig uitslaat. Bij ptyonoprogne gaat het misschien wel om 'waaierzwaluw'.