Photo credit: Linton Snapper via Visualhunt / CC BY
Cettia cetti (Temminck 1820: Sylvia cetti). Eng. cetti’s warbler. Ned. cetti’s zanger.
Er is wel eens geschreven dat cetti een klanknabootsing is, en sommigen dachten het waarschijnlijk zonder het te zeggen, omdat ze de zang weergeven met bijvoorbeeld “settia-settie, settie, tie” (maar dat past niet goed). De naam is een eerbetoon aan Francesco Cetti, die de soort in 1776 beschrijft, als een vogel van Sardinië. Hij gaf geen wetenschappelijke namen, benoemt hem met Italiaans usignuolo di fiume: riviernachtegaal, nachtegaal voor “suo color rossigno assai simile all usignuolo”, de rossige kleur, die net zo is als bij de nachtegaal (p.216); voor het thema nachtegaal zie bij de snor, locustella luscinioides. Alberto della Marmora eert Cetti in 1820 met sylvia cetti, wat Temminck overneemt; over de achtergrond hiervan zie bij de sardijnse grasmus, sylvia sarda. Temminck weet overigens al dat de vogel niet alleen op Sardinië zit. ‘Zelfs in Engeland’.
Als Franse naam geeft Temminck bec-fin bouscarle, naar Buffon 1770-1783, die de vogel (vrij zeker) óók had, in deel V van 1778, twee jaar na Cetti, zonder dat hij van die van Cetti weet. Bij de grasmus schrijft Buffon dat hij, met bouscarle als naam erbij, uit de Provence een kleine grasmus ontving die “en diffère [van de grasmus afwijkt] par le ton de couleur [de tint] qui est plutôt fauve & brun que gris [eerder rossig en bruin dan grijs]” (Buffon 1796-1799, V-70). Vooral de tekening die hij ervan heeft, van François-Nicolas Martinet, duidt op cetti’s zanger, gezien de brede staart, de lichte keel en de warm roodbruine bovenkant (bouscarle, bosjesvogel, is niet in de huidige officiële Franse naam terechtgekomen, wat ook niet zou passen: het is een algeméne naam, opgetekend voor enkele grasmussen, rietzangers, spotvogels, vliegenvangers, en voor cetti’s zanger dus; ongeveer hetzelfde geldt voor Spaans buscarla en Catalaans boscarla; het gaat om zangvogels die vooral, of onder andere, in struiken voorkomen).
Cetti en Buffon waren misschien niet de eersten. Aristoteles had een Grieks elea, de naam van een kleine vogel ‘met een goede stem’, bij moerassen op riet zittend, het hele jaar aanwezig. Wellicht was dit cetti’s zanger, als men onder goed ‘luid’ verstaat (vergelijk luid verderop). Chantraine 1968 schrijft: is elea misschien te verbinden met Grieks helos: moeras? Handrinos 1997 noemt voor Griekenland bosjes, moeras en riet in één zin: de hoogste dichtheid van cetti’s zanger vind je “in lowland marshy habitats with dense old reedbeds or thick woody vegetation” (p.245). Maar vooral ‘het hele jaar aanwezig’ maakt cetti’s zanger tot een kandidaat voor elea.
-
Enkele andere namen voor cetti’s zanger (de codes zie op Home):
(U) Officieel Duits seidensänger, volgens Wember 2007 een naam voor de egale, roodbruine bovenkant: “Das gibt ihm ein vornehmeres Aussehen [dan andere rietzangers], was vermutlich der Grund für die Namengebung war”. Het gaat terug op sylvia sericea van Natterer, overgenomen door Temminck (die de vogel twee keer had), Latijn sericeus betekende: zijdeachtig (zacht), ‘maar om eerlijk te zijn’, voegt Temminck toe, “son plumage ne soit pas plus soyeux”, het kleed is niet zijdeachtiger ‘dan dat van de nachtegaal’ (p.197). Door de warme rug kan men wel zo’n indruk krijgen, een indruk van aaibaarheid.
(G) Spaans chichiriví, waarschijnlijk een naam voor het schelle wietje-wietje-wie. In 1838 geeft Bonaparte voor cetti's zanger cettia altisonans, Latijn altisonans betekende: luid, hard klinkend, 'een geluid dat van bovenaf wordt gehoord' (altus: hoog), vergelijk altitonans: 'vanuit de hoogte donderend' (Pitiscus 1738: en als zelfstandig naamwoord betekent het “Donderaar, Dondergod”). Snow 1998 heeft het bij de zang over “a sudden explosion of clear penetrating notes lasting typically 2.5-5s; ceases as abruptly as it begins”. Zoals de donder dus, op het schelle na natuurlijk.
(V) Spaans acequiero, wat als gewoon woord ‘beheerder van de irrigatiekanalen’ betekent. Een Spaanse site geeft: “Durante la primavera prefiere espacios de vegetación ribereña densa junto al agua, ya sea el agua más o menos pura, como ocurre con algunas acequias”, in de lente heeft hij een voorkeur voor dichte oevervegetatie, maar hij broedt ook wel bij mínder zuiver water, zoals in sommige acequias staat. En de beheerder: Snow 1998 schrijft dat het mannetje overdag zingt “while patrolling territory, typically delivering each phrase from a different perch”.