Photo credit: Uwe Niederberger via Visual hunt / CC BY

Corvus frugilegus Linnaeus 1758. Eng. rook. Ned. roek.

Latijn frugilegus betekende: veldvruchten verzamelend (Latijn frux: veldvrucht, legere is verzamelen, ‘bijeenlezen’). De roek is een vogel van het boerenland, een vogel van velden, akkers en weiden. En deels is hij herbivoor: enerzijds eet hij insecten en regenwormen, anderzijds allerlei plantaardig materiaal, vooral graankorrels, schrijft Snow 1998.

De naam gaat terug op Middeleeuws Latijn frugilega bij Gaza 1476, de vertaler van Aristoteles. Het was een vertaling van Grieks spermologos: zaadverzamelaar, graanpikker, een naam die volgens Liddell 1968 terugging op het gewone woord spermologos, dat 'picking up seeds' betekende. Als spermologus is het tegenwoordig een ondersoort van de kauw, corvus monedula.

Sommigen schrijven, zonder onderbouwing, dat spermologos de roek was. De gegevens bij de Grieken doen meer denken aan de kauw, áls ze al ergens aan doen denken. ‘De zaadpikkende’ kon natuurlijk een naam voor véle soorten zijn geweest. En ‘dus’ heeft Gesner 1555 de naam spermologus aan de ene kant bij de roek, bij zijn cornix frugivora (Graus 1660 maakt er een Nederlands vrugt-eetende kray van), aan de andere kant bij een spermologus parvus, een kleine spermologus, ‘misschien de geelgors’, schrijft hij. Ook de geelgors is een zaadeter.

Toch lijkt Gesner in spermologos iets meer de roek dan de geelgors te hebben gezien, misschien door Longolius 1544 waarover Gesner schrijft dat deze als eerste in spermologos de roeck zag (zoals Longolius de naam schreef). Belon 1555 ziet in spermologos en frugilega alléén de roek, en later is het bij Willughby en Ray ook zo. Een rol zal hebben gespeeld dat men de roek als herbivoor zag, dat men dacht dat hij geen aas of kleine dieren at, wat men kraai en raaf wél zag doen (Belon: de roek eet geen aas, Gesner: geen vlees, zoals de kraai, ‘die carnivoor is’, maar elders schrijft hij: ‘omnivoor’). Men vond frugilega passen.

De boer zag het ook, maar hij zag ook dat de roeken zijn akkers ‘plunderden’ en hij verjoeg ze, schoot ze af, of probeerde de nesten te vernielen. Ray 1678: boeren “are forced to employ Children with hooting, and Crackers, and Rattles of Metal, and finally, with throwing of stones to scare them away” (p.124). De boer zag niet de insecten die ze pakten, dus hun nut. Buffon 1770-1783 schrijft al dat ze de boer ook veel goeds brengen en dat nog maar de vraag is naar welke kant de balans doorslaat. Even later weet Bechstein 1791 welke kant het is: ook al heet de vogel in het Duits saatkrähe, “Ihr vorzüglicher Nutzen [...] übertrifft den Schaden weit” (p.438).

Frederik II ±1246 (p.Xx) heeft de eerste tekening van de roek, een in kleur, en misschien had hij ook een naam, in een van de inmiddels onleesbaar geworden delen van zijn tekst.

-

Enkele andere namen voor de roek (de codes zie op Home):

(U) Nederlands hoorn-kraay in Nozeman 1797, Nederlands schimmelbek in Burgersdijk 1869, beide voor de grijswitte kale huid rond de snavelbasis, waaraan men de volwassen roek makkelijk onderscheidt van de zwarte kraai, corvus corone. Duits nacktschnabel, Engels barefaced crow. En in 1834 werd een corvus nudirostris voorgesteld: naaktsnavelraaf, ‘want frugilegus, dat zijn álle kraaiachtigen’.

(G) N roek, E rook, Duits ruch, Oudhoogduits hruoh (buiten het Germaans is er alleen Frans freux, via Oudfrans fru voortgekomen uit Frankisch *hrôk, verwant met dat Oudhoogduitse hruoh) (freux zit nu in de officiële Franse naam corbeau freux: roekraaf). Bij Deens råge en Noors råke herleidt Nielsen 1989 de Germaanse namen tot het klanknabootsende *kr- dat ook bij het genus corvus staat (en op nog andere plaatsen). Bij de roek gaat het om het nasale ra-aah, grah-grah. Officieel Lets kraukis is er ook door ontstaan, lijkt overigens sterk op Lets krauklis voor de raaf: bij de kraaiachtigen lijken klanknamen makkelijk op elkaar, of zijn variaties op elkaar. Officieel Russisch gratsj is volgens Russische etymologen voortgekomen uit een klanknabootsend gra, waaruit ook Oudslavisch grajati voortkwam, het werkwoord betekent krassen (bij zowel uilen als kraaiachtigen is er vaak een relatie tussen een klanknabootsende naam en een klanknabootsend werkwoord).

(G) Duits gesellschaftskrähe: sociale kraai, ‘groepskraai’. Tegenwoordig is het de Duitse naam voor corvus mellori, eerder was het er een voor de roek, in Naumann 1822 in de vorm gesellschaftliche krähe. Roeken vormen broedkolonies in bomengroepjes en daarin speelt zich een druk sociaal verkeer af. De kolonies waren overigens zo bekend dat Engels rookery ook een woord werd voor kolonies van ándere diersoorten die zo leven (zeehonden, papegaaiduikers, enzovoort).

(G) Duits wurmkrähe, en in Bechstein 1791 Duits ackerkrähe. Het zijn namen voor het foerageren op de akkers en weiden rond de kolonie. Om het voedsel te bemáchtigen pikken ze in de aarde of schuiven ‘rommel’ weg, ook schrijft Snow 1998: “in spring, feeds on newly-sown cereal or follows plough, etc”. In het Engelse graafschap Sussex was er ‘dus’, als een bijnaam, farm labourer, en dat lijkt weer op pastinator, de naam voor de ondersoort naast frugilegus: in 1845 beschrijft Gould een corvus pastinator, die in China voorkwam, hij was “closely allied to the Rook of Europe”, maar hij vond het wel ‘een nieuwe soort’. Latijn pastinator betekende spitter, pastinare was: grond klaarmaken om te gaan planten, wat de roek al pikkend lijkt te doen (officieel Russisch voor deze ondersoort is kitajskij gratsj: chinese roek, Engels eastern rook is beter, omdat het een vogel van Siberië en China is).