Luis Agassiz Fuertes. Photo by Internet Archive Book Images on Visualhunt

Falco rusticolus Linnaeus 1758. Eng. gyrfalcon. Ned. giervalk.

Misschien dacht Linnaeus aan rusticola in zijn scolopax rusticola voor de houtsnip en dacht hij met rusticolus voor de giervalk de mannelijke vorm daarvan te maken, niet wetend dat -cola, bewoner, al mannelijk ís (Latijn rusticus: van het land, ook boer, Latijn colere: bebouwen, bewonen). Maar bedóelde hij met rusticolus wel 'landbewoner'? Want véél soorten leven op het land. Linnaeus geeft geen uitleg, heeft de vogel niet in eerdere werken en verwijst niet naar eerdere schrijvers. En in de tweede editie van zijn ‘Fauna Svecica’, die van 1761, geeft hij óók geen uitleg. Wel bleek uit de beschrijving daar dat hij de giervalk bedoelde.

Van zijn eigen land Zweden kon hij weten dat bijvoorbeeld Valkenswaardse valkeniers er giervalken kwamen zoeken, in de bergen. In Zweden en Noorwegen vingen ze de donkergrijze variant (bij het Noorse Femundmeer heet een berg nog steeds Falkfangerhögda). Nog liever trouwens hadden ze de bijna witte uit Groenland, die ze via IJsland betrokken en die ze witte valk noemden. Geen namen hier met ‘land’, ook niet bij de donkergrijze. En er is ook geen oudere Zweedse naam in die richting (de vogel is er in 1345 opgetekend).

Ook zit er geen ‘land’ bij zuidelijker ornithologen. Onder andere door Albertus ±1260 heeft Gesner 1555 beide varianten, de witte als falco albus en milvus candidus: witte valk en witte wouw. Belon 1555 heeft alleen de donkergrijze, met Frans gerfault als naam. Met giervalk, Frans gerfaut, Gesners gerfalck, Middeleeuws Latijn gyrofalco en Oudnoords geirfalki benoemde men vooral, of soms alleen, de donkergrijze. Linnaeus ként deze naam, en heeft daardoor in 1758, naast falco rusticolus, ook een falco gyrfalco, maar dat bleek een jonge havik te zijn (en zo wordt rusticolus de officiële naam).

Misschien bedoelde Linnaeus: land tegenover zee. Nilsson 1858 heeft als een van de namen voor de steenarend, aquila chrysaetos, die net als de giervalk een bergbewoner is, Zweeds landtörn: landarend. Voor de zeearend heeft hij Zweeds hafsörn: zeearend. Met falco rusticolus bedoelde Linnaeus dan misschien: valk van het binnenland, valk van de wilde gebieden daar.

-

Enkele andere namen voor de giervalk (de codes zie op Home):

(U) Nederlands witte valck, een naam in het 'Jacht-Bedryff' van rond 1636, vergelijk witte valk hogerop (de witte was zo in trek dat hij soms aan een koning cadeau werd gedaan). Noors graafalk: grijze valk (de Noren kenden de donkergrijze). Vaak onderscheidde men drie 'soorten': de gewone, de ijslandse, de groenlandse, respectievelijk donkergrijs, lichtgrijs, wit.

(G) Zweeds jaktfalk, uit 1785, jachtvalk was een naam voor valken waarmee valkeniers werkten, die ze africhtten om voor hen te jagen. Zie ook jachtvalk bij falco cherrug.

(G) Sami tuottarkoappil-falli, valk die ‘berg-auerhoenders’ pakt, dat wil zeggen alpensneeuwhoenders (koappil is vrouwtje auerhoen). In de bergen van Scandinavië jaagt de giervalk vooral op sneeuwhoenders.

(G) Russisch kretsjet, een klanknaam, zie ook bij egretta garzetta. De naam staat al in het beroemde ‘Igorlied’ van eind 12e eeuw: ни соколу, ни кречету, ‘noch de sokol, noch de kretsjet’ (sokol: valk, waarmee men vaak de slechtvalk bedoelde, de etymologie van de naam is omstreden).

(V) Fins tunturihaukka: berghavik, haukka is havik, voor de herkomst van tunturi zie bij anthus cervinus.

(V) Canadees winter hawk, de naam zit níet in de Verenigde Staten: zo ‘zuidelijk’ komt de giervalk niet gauw.

(?) N giervalk, E gyrfalcon, Frans gerfaut, Oudnoords geirfalki, en vele meer, vergelijk hogerop. Omdat het een naam uit het Noorden moest zijn, waar valkeniers de vogels namelijk haalden, zag men geirfalki als de oorsprong van de reeks, en opperde men als verklaring Oudnoords geirr: speer, voor de ‘excellence’ van de vogel (zo snel als een speer), of, zoals de méésten dachten: voor het speerpuntige patroon onderop, bij de ‘grijze’ (maar de slechtvalk heeft dit ook). Dalby 1965, ‘Lexicon of the Mediaeval German Hunt’, die op p.63 álle geopperde ideeën geeft, denkt dat ‘speerpuntig’ het best past. Maar de gegevens rond geirfalki zijn niet eenduidig (onder meer is er: girfalco van 1159 lijkt ouder te zijn). Was er misschien een Duitse oorsprong? Lexer 1872, ‘Mittelhochdeutsches Handwörterbuch’, schrijft: als het gêrvalke was, zit er wellicht gër: begerend, verlangend, een woord waarmee “speciell die begierde des edlen jagdvogels bezeichnet wurde” (p.1022). Edel was bij valkeniers de roofvogel die ‘fel en begerig’ op de prooi afging, niet traag, zie ook bij accipiter gentilis (bij de vormen girfale en gyrfalcus citeert Van Cantimpré ±1240 uit oudere bron niet voor niets ‘animositas’: de drift of vurigheid in de achtervolging). Maar in dat geval passen ook slechtvalk, sakervalk, lannervalk (was ‘giervalk’ een algeméne naam?). Omdat er ook een Middeleeuws Latijn gyrofalco was ontstaan, is voor de verklaring ook gedacht aan Grieks hieros: heilig, of aan Latijn gyrus: kring, voor verondersteld cirkelen. Aan gier is natuurlijk ook gedacht, en aan geirfugl, een naam voor de uitgestorven reuzenalk. Giervalk is een van de lastigste namen om te kraken: hij is oud, de gegevens zijn beperkt, de ooit bedoelde soort is niet duidelijk, en veel is door elkaar gaan lopen.