Photo credit: maaddin via Visual hunt / CC BY-ND

Alcedo Linnaeus 1758

Latijn alcedo was volgens André 1967 een latinisering van Grieks halkudon, een vorm bij Grieks alkuon, wat men latiniseerde tot alcyon. Vrijwel alles is onduidelijk hier: de soort, de etymologie, en het bizarre verhaal dat eromheen gesponnen werd.

De oudste bron is Homerus: alkuon is een zeevogel met een klagende roep. Een pijlstormvogel? Maar een synoniem was kauax, een meeuw of stern (meer hierover bij sterna sandvicensis). Later wordt het meer een fabelvogel, gezien de vele verhalen die men over de vogel vertelt, naast het ‘bizarre’. Maar men gaat er ook de ijsvogel in zien, alcedo atthis. En aangekomen bij Aristoteles ís het de ijsvogel, gezien de beschrijving.

Een overtuigende etymologie is nooit gegeven. Misschien ontleende men alkuon aan een vóór-Grieks volk. Maar er ontstond halkuon uit, waarschijnlijk om van de vreemde naam iets begrijpelijks te maken: alkuon deed denken aan Grieks hals: de zee, en Grieks kueo: zwanger worden. En zo wordt het na Homerus een vogel die op zee zwanger wordt, een verhaal net zo vreemd als dat over de brandgans die uit de eendenmossel kwam, zie bij branta bernicla. De halkuon maakt zijn nest op zee, in de winter ... op door de goden afgedwongen windstille dagen, alkuonides emerai geheten: zeven dagen voor/na de winterzonnewende (christelijk overgenomen voor de tijd dat Maria haar kindje kreeg, zodat je zelfs in het Twents iesvoegeldage hebt: de week voor/na de Kerst). Keller 1913: in december zijn er in delen van de Middellandse Zee windstille periodes, wat men toeschreef aan de sterrengroep der Pleiaden, met als belangrijkste ster Alcyone. Mogelijk werd dat van die 14 dagen rond deze stér bedacht, later pas op de alkuon toegepast (waarnaar Alcyone wel was genoemd). Thompson 1936 denkt dat het verhaal te maken heeft met de winterse stánd van de Pleiaden, ‘maar de precieze betekenis van alles is onduidelijk’.

Een aards idee: overwinterende ijsvogels ziet men op Griekse eilanden vaak aan zee en bij kalm weer zoeken ze hun voedsel onder andere óp die zee. Nesten vond men niet, maar er spoelen sponzen aan en bij Aristoteles lijkt de beschrijving van het nest een spons te betreffen. Mogelijk ging het zo: na alkuon > halkuon moet er iets begrepen worden, dat broeden op zee, maar daar zág je ze soms, en je had ‘nesten’. Maar je zag ze alleen in de winter: op windstille dagen zou het dan kunnen. En de goden zórgden voor zo’n periode, via een ster die ‘toevallig’ ook nog Alcyone heette. Zo kwam de naam misschien juist bij de ijsvogel terecht. Maar de uitleg kan ook te aards zijn.