Photo credit: wanderflechten via Visual hunt / CC BY-NC-ND
Fulmarus Stephens 1826
Lockwood 1984 schrijft dat fulmarus via Engels fulmar teruggaat op fúlmár, een oude Vikingennaam die vuile meeuw betekende, of stinkmeeuw (Oudnoords fúll: vuil, smerig, stinkend, már is meeuw). De noordse stormvogel, fulmarus glacialis, lijkt op een meeuw, en werd er vroeger vaak voor gehóuden, maar het is een ‘vuile’: kom je te dicht bij hun nest dan spuiten donsjong of broedende adult een traanachtige en stinkende maagolie die je moeilijk van je gezicht of kleren afkrijgt. Een van de IJslandse varianten op de naam is fylingr, wat als gewoon woord vuilak, smeerpoets, of de stinkende betekent. De mensen leerden het gedrag goed kennen: op het Schotse eiland St. Kilda bijvoorbeeld leefde men van hun vlees, olie, dons en eieren - maar om dit alles te bemachtigen moest men naar de vogels toe ..
Volgens Lockwood ontstónd fúlmár (“in, say, the 9th cent.”) op dit St. Kilda, waar koloniserende Vikingen de vogels ‘van dichtbij’ leerden kennen. Later raakt de naam ingeburgerd in het Keltische dialect dat men er gaat spreken, mogelijk in de 13e eeuw. In 1698 zit hij in Engeland, als fulmar, verdringt daar rond 1800 mallemuck, een naam die men van Nederlandse zeevaarders had die de vogels bij Spitsbergen zagen. Martens 1675, die de noordse stormvogel als eerste echt heeft, heeft mallemucke, waarschijnlijk voortgekomen uit Fries mallemok: malle mok, dwaze meeuw. “Seinen Nahmen hat er daher, weil er so dum, oder wie die Holländer reden, mall ist, da er sich, wie gedacht, so leichtlich schlagen läst” (p.69). Zeelieden/walswisvaarders merkten dat de vogels bij walvissen niet weg te slaan waren, letterlijk niet, en dat men ze gewoon dood kon slaan, vergelijk morus bij de jan-van-gent.
Een probleem is de óórsprong van fúlmár. De oudste optekening is in Hallfred’s Saga uit de 14e eeuw: “fúlmár á tröð báru”. Lockwood verlegt het begin naar veel eerder, maar weet het niet zeker, gebruikt daarom ‘say’. Er bestaat een sterk gelíjkende naam, ouder dan de Saga: Albertus ±1260 heeft bij osina voor de pelikaan (zie ook bij pelecanus onocrotalus) een Duits volmar, een naam die Lockwood niet lijkt te hebben gekend. Enkele elementen in Albertus’ tekst zitten ook in de tekst van de Saga: misschien nam de dichter volmar over en gaf hem een Oudnoords jasje - volmar betekent mogelijk 'veulenmerrie', drachtige merrie, wat past bij hoe een pelikaan met volle borst 'vooruit' kan staan - past enigszins ook wel bij de noordse stormvogel, maar in Hallfred’s Saga is niet te bepalen welke vogel werd bedóeld, bovendien haalde men soorten nogal eens door elkaar. Later, door het Oudnoordse jasje, dat een andere betekenis suggereerde, kan de naam heel goed bij de noordse stormvogel terechtgekomen zijn. Vanwege genoemd gedrag.