Photo by Bruce Stokes on Visual Hunt / CC BY-NC-SA

Aegypius monachus (Linnaeus 1766: Vultur monachus). Eng. black vulture. Ned. monniksgier.

Monachus gaat terug op kerkelijk Latijn monachus: monnik, kluizenaar, een woord dat voortgekomen was uit Grieks monachos: ‘op zichzelf’. Uit dat kerkelijk Latijn kwam ook 'monnik'. En uit vultur monachus via Duits mönchsgeier Nederlands monniksgier. Sommigen schrijven dat het donkerbruine kleed, de vrijgelaten kop, en de verenkraag, aan een monnikspij deden denken. Het is een begrijpelijke interpretatie, maar het ging om het achterhoofd, en om een kap. Wel: een monnikskap.

Linnaeus kent de vogel door Edwards en Brisson. Edwards 1760 heeft hem als “The Crested or Coped Black Vulture” (p.171), met in de index als naam vultur niger cristatus: gekuifde zwarte gier. Coped betekent: gekapt. Edwards: “It hath a roundish tuft [bosje] or crest [kuif] arising from the hinder part of the head”. Het is het niet zo opvallende en in beschrijvingen meestal niet benoemde ‘kapje’ op het achterhoofd, een als het ware opgepluisd kalotje.

Op de zwart-wit-tekening bij Edwards staat het als een heus knotje en zo maakt Brisson 1760, die de nieuwe soort nog net in een supplement van deel VI kan opnemen, van de tuft Frans bosse: bult, Latijn gibbus (‘op het achterhoofd verheft zich een flinke gibbus’). Linnaeus heeft daardoor: “Vultur vertice gibboso, corpore nigro”, ‘Gier met een bultige kruin, het lijf zwart’ (p.122). Maar hij geeft niet vultur gibbosus: bultgier. Dat ging hem misschien te ver.

Bij geen van de drie staat het woord ‘monnikspij’ (laat staan ‘kluizenaar’, waarmee de naam ook uitgelegd is, men dacht aan het vrij solitaire leven van de monniksgier). Linnaeus ent monachus op coped, bedoelde dus ‘gekapt’, Engels hooded. Iets vergelijkbaars zit bij necrosyrtes monachus, de hooded vulture, de kapgier. In volksnamen, hoewel niet voor iets bultigs, zit het in Duits mönchsmeise voor de matkop, poecile montanus, of in Italiaans monacho di padule (moerasmonnik) voor de rietgors, emberiza schoeniclus. Het is maar een selectie.

Mogelijk werd Linnaeus mede geïnspireerd door Klein 1750, die voor de Zuid-Amerikaanse koningsgier vultur monachus had, ‘voor de quasi geschoren kruin’. Of door Aldrovandi 1599: bij een bepaalde gier (een juveniele aasgier?) staat bij hem: vóór op de kop is hij kaal, achteraan rijzen veertjes op, ‘als de cucullus (de kap) van een monachus’ (p.218). Het beeld past bij de meeste gieren.

Edwards denkt dat hij de eerste is: “It seems to me to be a bird undescribed till now” (p.172). Maar Aldrovandi, twee pagina’s voor de ‘monnikskapgier’, had hem al (maar noemt dáár geen kap). Waarschijnlijk had Belon 1555 hem ook al, zie hieronder zijn vautour noir. En met het algemene vultur zullen de Romeinen ook wel de monniksgier hebben aangeduid. Zoals ook Aristoteles hem misschien had, zie bij het genus gyps.

-

Enkele andere namen voor de monniksgier (de codes zie op Home):

(U) Frans vautour noir: zwarte gier, een naam in Belon 1555, waarschijnlijk voor de monniksgier, naar de donkere kleur dan. Russisch tsjernuj grif: zwarte gier, voor grif zie griffon vulture bij gyps fulvus. Turks kara akbaba: zwarte gier, voor akbaba zie bij het genus gyps. Mongools char tas: zwarte gier, tas is gier, char is verwant met Turks kara.

(U) Spaans buitre encapuchado, ‘gier met een capuchon’. De naam past bij de bruine kraag van de adult, maar Spaans capucha is ook kap, hoedje: de monnikskap van monachus? In ieder geval is er nóg een buitre encapuchado, de hogerop genoemde necrosyrtes monachus, een gier van Afrika, lijkend op de monniksgier, ook in het kalotje. Temminck 1823 gaf hem de naam: cathartes monachus.

(G) Portugees pica-osso, ‘aanpikker van beenderen’ (karkassen), een naam die natuurlijk niet alleen bij de monniksgier past.

(V) Chinees zuò-shān-diāo, ‘berg-zit-arend’, de monniksgier is regelmatig te zien op een rots, of nestelt er, wat andere gieren overigens ook doen.

(?) Gascon arrian, het Gascon is het Occitaans van het zuidwesten van Frankrijk. Misschien is de naam verwant met Germaans arn: arend, zie bij het genus aquila. Daudin 1800 benoemde er de monniksgier mee: vultur arrianus, wat door sommigen overgenomen werd, maar de naam werd ook voor andere gieren gebruikt. Je kunt gieren zien als arenden die zich gespecialiseerd hebben in aas.