Photo credit: BioDivLibrary on Visualhunt.com / CC BY

Recurvirostra avosetta Linnaeus 1758. Eng. avocet. Ned. kluut.

Avosetta is de Italiaanse naam die Gesner 1555 bij Ferrara hoort en die hij niet snapt, zie bij recurvirostra. Er is van alles geopperd. In een inmiddels verouderde etymologie was avosetta ‘elegante vogel’, als een verkleining van Latijn avis: vogel. Een verkleining zou ‘elegantie’ uitdrukken, vergelijk Italiaans donnetta: ‘bevallige vrouw’ (donna: vrouw), en elegant ís de kluut: door bouw, tekening, lopen, vliegen. Een ander idee was dat avosetta een afleiding zou zijn uit *avis sitta, Latijn avis: vogel, Grieks sitte, de náám van een vogel. Maar sitte kan geen kluut zijn geweest, zie bij sitta, het genus van de boomklever. Ook is gedacht aan een afleiding bij Latijn advocare: tot zich roepen. Mogelijk bedoelde men dat het dan een naam was voor hun ‘distraction display’: door te doen alsof hij gewond is, lokt de kluut indringers weg van het nest. Maar de C van advocare, een K qua uitspraak, past niet bij de S van avosetta (de C in Engels avocet is ontstaan door een foutje van Brisson 1760 die avosetta tot avocetta latiniseerde). Meer perspectief biedt Desfayes 2000. Hij verbindt met Italiaans becco: snavel, geeft daarbij onder andere Italiaans becheta en veceta voor de watersnip, óók een vogel met een bijzondere snavel (en voor vooral de houtsnip is er Frans bécasse, waarin ook ‘bek’ zit), en voor de kluut geeft hij Spaans boceta en Italiaans voceta - en avosetta ligt dan om de hoek.

De hele wetenschappelijke naam voor de kluut heeft dan te maken met de snavel. Wat bij deze vogel ook niet vreemd is.

-

Enkele andere namen voor de kluut (de codes zie op Home):

(U) Frans avocette élégante, de officiële Franse naam.

(U) Italiaans monachina: kleine non, vergelijk namen bij het nonnetje, mergellus albellus.

(U) Frans oiseau-pipe, vogel met een pijp. Sloveens sabljarka, vogel met een sabel. Venetiaans scarpolaro: schoenmaker (scarpa betekent schoen). Kazachs biz-tumsiq: els-bek, Azeri bizdimdik, waarschijnlijk gelijk aan biz-tumsiq, beide zijn Turkse talen. Bij het genus staan er nóg twee met sabel en els.

(G) N kluut. Deens klyde, deze waarschijnlijk uit Nederduits klüte. Op het Waddeneiland Sylt is er plütj. Alle vier zijn namen voor het fluitende kliep. Buffon 1770-1783 noemt een Turks keluk, een naam die hier waarschijnlijk ook hoort. Sardijns filippa kan gevormd zijn bij genoemd kliep (misschien beïnvloed door de meisjesnaam Filippa), maar hoort volgens Desfayes 1998 bij Latijn Philippica: felle redevoering (uit Grieks Philippike: felle redes van Demosthenes tegen koning Philippos II van Macedonië). Bij nadering van indringers, ook de mens, wordt het kliep namelijk feller, Snow 1998 schrijft: “tone gets harsher, 2nd syllable more emphatic [nadrukkelijker], and rate of calling more rapid” (dit alles “often while circling overhead but also on ground”).

(G) Duits kremer, vermeld in Bechstein 1793. Duits kremer komt voor naast Duits kramer en krämer (Kleinhändler, ‘marskramer’). Een van de betekenissen van kramen is doorzóéken, vergelijk ‘wat in je kraam te pas komt’, en dan zal het een naam zijn voor hoe ze maaiend met de snavel in water of slik voedsel zoeken. Op een andere manier zit dit gedrag in Noordduits schüffelgreet, schüffel is schoffel, greet is gelijk aan grutto, kortom: schoffelgrutto.

(?) Zweeds skärfläcka, waarin fläck vlek is, maar voor skär kan tevéél: eilandje in zee (‘de Scherenkust’, waar ze voorkomen), skära: sikkel (de snavel dan), skär: teer, zuiver, lokaal ook wit (het witte dan, of de hele verschijning), skära: snijden, maaien (het foerageren), en skär: inkeping, eigenlijk zoom (de twee zwarte banden, en dan is het ‘de zoomgevlekte’, ‘de gebandeerde’). Zweedse etymologen zijn er niet uit.