Photo credit: Mick Sway via VisualHunt.com / CC BY-ND

Charadrius hiaticula Linnaeus 1758. Eng. ringed plover. Ned. bontbekplevier.

Sommigen schrijven dat hiaticula kloofvogeltje betekent, gezien Latijn hiatus: spleet, kloof, en het verkleinende achtervoegsel -culus. Maar de oorspronkelijke naam was hiaticola: kloofbewoner (Latijn colere: bewonen, -cola: bewoner). Gaza 1476 vertaalde er Grieks charadrios mee, “quasi Hiaticolam dixeris”. Voor charadrios zie bij charadrius.

Waarschijnlijk abusievelijk maakt Aldrovandi 1603 er hiaticula van. Hij zet de naam bij de kleine plevier, charadrius dubius, voor dat zie idem bij het genus. Willughby 1676 zet hem vervolgens bij de bontbekplevier (men onderscheidde de twee slechts met moeite, al had Gesner 1555 beide, zie bij de kleine). En in de betekenis bontbekplevier komt de naam vervolgens bij Linnaeus terecht, die Griekse naam en vertaling samenvoegt, in charadrius hiaticula.

Grieks charadra kon naast kloof ook rivierbedding betekenen, maar de bontbekplevier broedt niet in kloven en alleen maar soms in rivierbeddingen. De officiële naam verwijst daardoor ruim anderhalve keer naar een foute biotoop.

-

Enkele andere namen voor de bontbekplevier (de codes zie op Home):

(U) E ringed plover, in Pennant 1785, volgens Lockwood 1984 een naam voor de zwarte halsband, maar Pennant noemt ook de witte. Het was een vertaling van Frans pluvier à collier in Buffon 1770-1783, die de witte band bedoelde (“le collier est blanc”). Vergelijkbare namen zitten bij charadrius dubius, de kleine plevier, waarvoor Buffon zijn naam óók gebruikt: ‘je hebt een grotere en een kleinere halsbandplevier’. Bij charadrius alexandrinus, de strandplevier, zit een witte halsband, slechts een ‘halve’ zwarte, en een Franse naam ervoor is daardoor pluvier à collier interrompu, plevier met een onderbroken halsband. De officiële Russische naam voor de bontbekplevier is galstoetsjnik, waarin de galstoek zit, de halsdoek (galstoek is een ontléning aan halsdoek, het woord is met Peter de Grote naar Rusland meegereisd, de G zit er omdat het Russisch geen H kent, er een G van maakt).

(U) N bontbekplevier, een naam voor de oranje en zwarte snavel, wellicht geïnspireerd door Duits buntschnäbliger regenpfeifer van Bechstein 1809. Brehm schrijft, in ‘Beiträge zur Vögelkunde’ van 1822: Meyer 1810 gaf halsbandregenpfeifer (ook deze naar Buffon), maar álle drie de kleine pleviertjes hebben een halsband, “Der bunte Schnabel ist ihm [hiaticula] allein eigen”, en dus moeten we hem 'de bontsnavelige' noemen (p.20). De Denen houden stand: alle drie heten, met een nadere bepaling erbij, præstekrave: priesterkraag, voor de witte halsband.

(G) Engels tullet, Deens tyhyt, Zweeds tillika, klanknabootsingen, de opvallendste roep van de bontbekplevier is een waterig pu-wiep of tu-lit, en in de zang zit veel twiewe-twiewe.

(G) Noordfries mösk: muisje, een naam op het Waddeneiland Sylt, misschien voor het kleine, maar primair waarschijnlijk gegeven voor het trippelen (wat overigens alle pleviertjes doen).

(V) Noors sandlo, een van vele namen voor waar ze zich ophouden, vaak zijn dat zandige kusten. Voor het naamtype vergelijk Noors heilo bij pluvialis apricaria.