Photo credit: Agustín Povedano on Visualhunt.com

Sternula albifrons (Pallas 1764: Sterna albifrons). Eng. little tern. Ned. dwergstern.

Voor albifrons, ‘met wit voorhoofd’, zie ook bij anser albifrons voor de kolgans (Latijn albus: wit, Latijn frons: voorhoofd). In het broedkleed hebben de meeste Europese sterns een zwart petje, de dwergstern is de enige met voorin een witte ‘uitsparing’.

Gesner 1555 heeft de dwergstern als eerste, inclusief een tekening waarop dit koppatroon te zien is. Hij noemt hem larus piscator: visser-meeuw, naar Duits fischerlin, wat een naam bij Straatsburg was (de dwergstern broedde vroeger in meer gebieden dan tegenwoordig). Willughby en Ray benadrukken vervolgens het kleine, geven Engels lesser sea swallow (voor de zeezwaluw daarin zie bij sterna hirundo). Linnaeus 1766 doet hetzelfde, met sterna minuta: kleine stern, zie ook bij sternula. Lang was sterna minuta de meest gebruikte naam voor de vogel. Men wist nog niet dat Pallas hem al beschreven had.

-

Enkele andere namen voor de dwergstern (de codes zie op Home):

(U) Engels fairy-bird, sprookjesvogel, voor het sierlijke.

(G) Engels scurrit, Duits plitik, Nederduits quette, Fries knierts (op Schiermonnikoog), Galicisch pirrí: nabootsingen van het scherpe quit, kriet, kirrit, krie-ik, kierri-ik (diverse weergaves in boeken). Weergaves in boeken variëren vaak licht, maar klanknabootsingen variëren nog méér, doordat talen variëren, meer dan het geluid van betreffende vogel (klanknabootsingen ondergaan meestal de invloed van bijzonderheden van een taal).