Photo credit: Internet Archive Book Images via Visualhunt.com
Aegolius funereus (Linnaeus 1758: Strix funerea). Eng. tengmalm’s owl. Ned. ruigpootuil.
Bij de Romeinen betekende funereus: tot de begrafenis behorend, ook: de dood aankondigend (Latijn funus: de dood, meer nog: de begrafenis). In uilen zag men soms wijsheid, zie bij het genus athene, maar door hun nachtelijk gedrag, het plotselinge opdoemen, en de ‘vreselijke’ geluiden, vond men meer nog dat ze onheil aankondigden. Een uil zien of horen gold als een slecht teken - in bijna alle culturen van de wereld. In Europa, waar natuurlijk niet voor niets 13 uilensoorten voorkomen, gold dit sterk voor de kerkuil, tyto alba, in het bijzonder voor de variatie met de witte onderkant, die in de vlucht spookachtig kan aandoen. Buffon 1796-1799: bijgelovigen zien de kerkuil “comme l’oiseau funèbre, comme le messager de la mort”, ‘als de begrafenisvogel, als de boodschapper van de dood’ (I-180). Maar de meeste námen ervoor kreeg de steenuil: Achterhoeks liekoele, lijkuil, Duits toteneule, enzovoort - waarschijnlijk doordat hij dicht bij de mens zit. Het oudste gebruik van funereus lijkt echter voor de oehoe te zijn geweest, bubo bubo. Pitiscus 1738 heeft van de Romeinse dichter Ovidius bubo funereus: “zekere uyl die, zoo de Oude waanden, een lyk, of doode voorbeduydde”. Bij de ruigpootuil zat het onheilselement níet.
Bij de uilen ging alles ongeveer zoals het ‘hoorde’: het wijze kwam in athene terecht, het nachtelijke in noctua, het geluid in bubo, ulula, aluco. De onverwachte plaats van funereus kon wel eens berusten op een misverstand: op een verkeerd begrepen noctua funerea bij Frisch 1743, een naam voor de steenuil, de toteneule. Linnaeus kende de steenuil niet, en door grootte en tekeningen dacht hij misschien dat Frisch bedoelde wat híj als ruigpootuil kende.
Gesner 1555 heeft een tekening die waarschijnlijk de ruigpootuil is, Olof Rudbeck (1660-1740) maakt er na zijn reis naar Lapland twee, kleurtekeningen. Linnaeus kent de vogel daarvan, maar ook van zijn eígen reis naar Lapland. Over onheil zegt geen van hen iets, terwijl ook de ruigpootuil op zichzelf geschikt genoeg is voor een ‘aankondiging’: door de verborgen leefwijze in dichte bossen ziet men hem weinig, hoort men hem deste meer, en dat is een snel en beverig oe-oe-oe-oe-oe dat tot op drie kilometer afstand hoorbaar is. Maar bij de ruigpootuil was de traditie er niet (zie ook de conclusie bij popplare verderop).
-
Enkele andere namen voor de ruigpootuil (de codes zie op Home):
(U) N ruigpootuil. Het is een uil waarbij de poten sterker bevederd zijn dan bij andere kleine uilen. De naam gaat terug op Duits rauhfüßiger kautz bij Bechstein 1805, die zijn beschrijving begint met: de poten “außerordentlich stark und rauh befiedert” (p.973). Als wetenschappelijke naam geeft hij strix dasypus, Grieks dasu-pous: ruigpoot, met harige poten, vergelijk lagopus. De Russen, wellicht óók door Bechstein, hebben mochnonogy sutsj, vrij vertaald: ruigpootuil.
(G) Zweeds popplare, een naam voor het oe-oe-oe van hogerop (sommige Zweedse boeken geven: pò-pò-pò). Als variant daarop is er harpoppla, waarin hare zit, de haas. Ook zijn er Zweeds harygle, haasuil, en Noors harehukre, waarin hukre zit: huiveren. Alle zijn lokale namen. Maar hazen en geluid?? Maar in “Folkliga Fågelnamn” van 1996 geeft Boström Andersson zelfs Zweeds mäckerhare, mekkerhaas. Dat was de ruigpootuil, maar ook: een soort in het volksgeloof, ‘waarschijnlijk de vos: men dacht dat zijn paringsgeluid afkomstig was van de haas’. Maar voor de ruigpootuil kon mäckerhare óók een naam zijn: enkele geluiden van de ruigpootuil kúnnen aan die van de vos doen denken, en andersom lijkt de alarmroep van de vos op de tjiuck-roep van de ruigpootuil (Svensson 2010 noemt deze roep ‘eekhoornachtig’). Maar nog iets is dan vreemd: een geit? Maar er is ook Zweeds skogârkillingân, letterlijk: bosgeitje (skog: bos, killing: geitje). En er was Noors jåsågeit: haasgeit. Hierbij was er als een lokaal Zweeds verhaal: er verdwenen geitjes van een boerderij, men hoorde een ruigpootuil, interpreteerde als ‘mekkerend geitje’, en zo ging hij ‘bosgeitje’ heten .. Niet alles hier is even duidelijk, maar de geluiden prikkelden blijkbaar de fantasie - richting vos, geit, haas - níet richting onheil, vergelijk hogerop het ontbreken van zo’n traditie.
(V) Noord-Amerikaans boreal owl, een naam voor het noordelijke voorkomen, in het ‘boreale woud’ (vergelijk Aurora Borealis, het Noorderlicht). Wel komen ze in bepaalde delen van Noord-Amerika, Europa en Azië ook zuidelijker voor. En echt onderscheidend is de naam óók niet, zo heet de sperweruil in Noord-Amerika northern hawk owl.
(X) E tengmalm’s owl, door strix tengmalmi Gmelin 1788, verwijzend naar de Zweedse arts Pehr Tengmalm (1754-1803), die de ruigpootuil in 1783 beschreef. Strix tengmalmi was lang de officiële naam voor de soort, tot men begreep dat Linnaeus 1758 hem al had beschreven. Gmelin zag dat niet, verwees alleen naar Tengmalm, zette strix funerea van Linnaeus bij strix canadensis Brisson 1760, een naam voor de sperweruil (men had er vaak moeite mee soorten van voorgangers te plaatsen). Mearns 1988 schrijft: er is reden om Tengmalm via de Engelse naam te blijven gedenken, “he simplified and improved upon Linnaeus’ rather complex owl classification” (p.379).