A. Thorburn. Lagopus mutus, winterkleed. Photo credit: BioDivLibrary via Visual Hunt / CC BY-NC-SA
Lagopus Brisson 1760
Lagopus was bij de Romeinen een naam voor het alpensneeuwhoen, lagopus mutus, en de latinisering van een niet opgetekend Grieks lagopous: hazepoot (Grieks lagos: haas, Grieks pous: voet, poot). Plinius schreef: hij leeft in de Alpen, is zo groot als een duif, is helemaal wit, en heeft ruigbehaarde poten, zoals een haas. Dat moet het alpensneeuwhoen zijn geweest, in het winterkleed. Onder dezelfde naam heeft Plinius overigens ‘nog een soort’, ‘als een kwartel, maar groter’, waarschijnlijk dan een alpensneeuwhoen in het zomerkleed (het moerassneeuwhoen, lagopus lagopus, komt in de Alpen niet voor).
De poten van sneeuwhoenders zijn sterker bevederd dan die van andere hoenders: de bevedering loopt door tot op de tenen, tot aan de nagels. De ‘verenschoen’ vergemakkelijkt lopen in de sneeuw en voorkomt bevriezing (in de winter is de bevedering het dikst). Andere soorten met bevederde poten zijn buteo lagopus en aquila pennata, zie aldaar. En ook uilen hebben dergelijke poten, bij enkele loopt de bevedering op dezelfde wijze dóór, bij de oehoe bijvoorbeeld, bubo bubo - waardoor bij Van Maerlant ±1266 lagepus de oehoe werd, met Nederlands hasenvoet als naam (door Van Cantimpré ±1240). Hóenders met dit type poten noemde men ruigpoothoen - vergelijk ruigpootuil, ruigpootbuizerd (buteo lagopus).
Maar een Griekse naam voor een soort die in Griekenland en verre omgeving niet voorkomt? En lagopous staat ook bij geen enkele Griekse schrijver. André 1967 oppert dat een in het Grieks schrijvend naturalist waarschijnlijk een lokale naam vergriekste. Hij nóemt geen naam, maar gezien de Alpen is een Duitstalig hasenfuß een mogelijkheid, of een vergelijkbare naam in het Rumantsch, of in een Italiaans dialect, in het noorden van Italië, waar Plinius vandaan kwam. Gesner 1555 noemt uit zijn Zwitserland geen naam in deze richting, heeft voor het alpensneeuwhoen opvallend genoeg wel een hele rééks namen: schneehuen, schneevogel, wyß räbhuen, wild wyß huen, steinhuen. De vogel zal er altijd een bekende zijn geweest.
De mensen in de Alpen die de naam bedachten, vergeleken misschien met de sneeuwhaas: deze heeft behaarde poten en is in de winter net zo wit als een sneeuwhoen. Mogelijk ook bedoelden ze niet zomaar de poot, maar in het bijzonder de voet, bij een vogel: de tenen (‘ook de voet is bevederd!’).