Photo credit: markkilner on Visualhunt / CC BY-NC-SA

Eremophila alpestris (Linnaeus 1758: Alauda alpestris). Eng. shore lark. Ned. strandleeuwerik.

Alauda alpestris van Linnaeus werd in Nederland alpenleeuwerik. Middeleeuws Latijn alpestris betekende: van de Alpen. Maar alpestris kreeg ook een bredere betekenis, goed te zien in Italiaans alpestre: bergachtig. En een ‘alpinist’ klimt overal. Zie ook bij calidris alpina. En zoals het ook daar niet om de Alpen gaat, zo ook hier niet. Het gaat om ‘leeuwerik van bergachtig gebied’, wat bij deze een deel van de biotoop is. Maar wat bedóelde Linnaeus? Van de bergpopulaties op de Balkan kan hij niet geweten hebben. En als hij al iets over de Scandinavische bergen hoorde: hij zégt het niet (vraag is ook of de vogel er broedde: men denkt van niet - in Zweden werd broeden in elk geval pas in 1843 vástgesteld).

Linnaeus kent de strandleeuwerik allereerst door Catesby 1731-1743, die hem voor Noord-Amerika beschrijft. Maar Catesby noemt alleen overwinteren in de duinen, bij de ‘seashore’ - vergelijk shore lark en strandleeuwerik. Ook kent Linnaeus de vogel door Frisch 1733-1763, die hem als schnee-lerche heeft, maar schrijft dat men hem slecht kent: “Wo er herkommt und hinzieht weis niemand von den Vogelstellern”, vogelvangers - vaak, overigens, ging het dan wel om vogels die uit het Noorden kwamen, zoveel wist of vermoedde men. Tot slot kent hij hem door Klein 1750, die in 1747 van een vogelvanger een exemplaar ontvangt, maar die er ook een noemt die in 1667 bij het Poolse Gdansk gevangen was: “sine dubio per tempestatem in Norvagiam et illinc ad nos delata”, ‘ongetwijfeld door een storm naar Noorwegen en vandaar naar ons gevoerd’ (p.72).

‘Frisch’ en ‘Klein’ houden mogelijk in dat de strandleeuwerik al vóór 1843 in Scandinavië broedde. En Linnaeus hoorde daarover misschien iets. Of hij vond ‘Noorwegen’ met al zijn bergen al reden genoeg om hem alpestris te noemen, maar overtuigend klinkt dat niet.

Tot ongeveer 1700 is de strandleeuwerik aan de wetenschap onbekend. Daarna zijn er tekenen. Zo is er de Engelse ontdekkingsreiziger John Wood die in 1676 op Nova Zembla ‘een leeuwerikachtige vogel’ ziet, wat heel goed de strandleeuwerik kan zijn geweest. Daarna is er Daniel Messerschmidt, 1720-1727 (zie bij terekruiter en roodstuitzwaluw, xenus cinereus en cecropis daurica) die een alauda genus tungusicum heeft, een ‘Toengoezische leeuwerik’, waarschijnlijk de strandleeuwerik (de Toengoezen zijn een Siberisch volk). En daarna zijn er Catesby, Frisch en Klein, die al méér weten. Tot slot, zie bij eremophila, zijn er Pallas en Wilson, en dan weet men echt iets van de soort.

-

Enkele andere namen voor de strandleeuwerik (de codes zie op Home):

(U) Nederlands hoornleeuwerik, in Keulemans 1869, ‘Onze vogels in huis en tuin’ (deel I). Keulemans acht het “zeer waarschijnlijk” dat het dezelfde vogel is als die Wilson onder alauda cornuta voor Noord-Amerika beschreef, lijkt ook zijn naam daaraan te hebben ontleend. Voor Wilson zie bij het genus.

(U) Frans ceinture de prêtre: priestergordel, in Buffon 1770-1783, een naam die hij waarschijnlijk zelf gaf (er lijkt in elk geval geen oudere te zijn). Later is er Duits priestergürtel, waarschijnlijk een vertaling ervan. Buffon legt de naam niet uit, maar heeft in de tekst: “la poitrine décorée d’une large ceinture noire” (Buffon 1796-1799, V-32). Hij bedoelt dus de zwarte band op de bovenborst. De priester heeft hem iets hoger, en wit.

(V) Engels the lark, in Catesby 1731-1743, een naam die past: in Noord-Amerika is de strandleeuwerik de enige leeuwerik - wel is begin 1900 op Vancouver Island de veldleeuwerik geïntroduceerd - én ze hebben er een meadowlark, maar dat is een spreeuw, althans: een weidespreeuw, het genus Sturnella, niet Sturnus .. zoals ze ook Sparrows hebben, wat natuurlijk geen Mussen zijn, en de lark sparrow is dan weer . . .

(V) Noord-Amerikaans prairie bird. Taverner 1949, ‘Birds of Canada’, schrijft: “The Horned Lark is a bird of the open” (p.298). Daarbij hoort ook de prairie, vergelijk bij eremophila. In Scandinavië is het een vogel van kust- en bergtoendra, vandaar Fins tunturikiuru: bergleeuwerik, kiuru (kieóéroe) betekent leeuwerik, tunturi is een woord voor de bergen boven de boomgrens, zoals ook Zweeds fjäll dat is, en 'dus' was er ook een Zweeds fjällärka. Mogelijk speelde alpestris een rol bij het ontstaan van deze namen.

(?) Nederlands fransche leeuwerik, in Albarda 1897, Duits türkische lerche, in Bechstein 1795. Dit naamtype had men voor vogels die ófwel opvielen door afwijkende kleuren ('exotische' kleuren), óf waarvan men niet wist waar ze vandaan kwamen (meer hierover bij petronia petronia). Bij de strandleeuwerik zijn beide interpretaties mogelijk, in ieder geval wist men rond 1795 nog niet goed waar ze vandaan kwamen. Misschien speelde vooral een rol dat men door het zwart-gele aan de kop deze leeuwerik als een bijzondere zag, vergeleken bij de 'normale' leeuweriken, die bruinig waren.