Photo credit: Kentish Plumber on Visualhunt

Regulus regulus (Linnaeus 1758: Motacilla regulus). Eng. goldcrest. Ned. goudhaantje.

Latijn regulus betekende koninkje (Latijn rex: koning, regere: leiden/besturen, vergelijk regie). Het was ook een vogelnaam: regulus, volgens André 1867 door de Romeinen mogelijk voor zowel de winterkoning als het goudhaantje gebruikt. Bij 'goudhaantje' moet men hier aan beide soorten denken, aan het goudhaantje en aan het vuurgoudhaantje. Omdat men de twee niet onderscheidde.

Romeinse schrijvers verbonden regulus met Grieks basiliskos, een verkleining van Grieks basileus: koning (wat ook een náám werd: basileus). Ook met deze namen bedoelde men waarschijnlijk winterkoning en (vuur)goudhaantje, of dáár de ene, híer de andere. Arnott 2007: ‘het liep wat door elkaar’.

Bij Aristoteles was basileus een bijnaam bij trochilos, wat vrij zeker de winterkoning was, zie ook bij phylloscopus trochilus. Voor het (vuur)goudhaantje had hij turannos: despoot, alleenheerser, hier: ‘koning’, door het kroontje op het hoofd. Mogelijk hád hij hiermee het vuurgoudhaantje, zie bij regulus ignicapillus.

Gezien al deze namen lijkt het erop dat winterkoning en (vuur)goudhaantje door elkaar werden gehaald. Op z'n minst werden beide 'koning' genoemd, wat trouwens een 'grote' aanduiding is voor deze kleinste der Europese vogels. Dus wat bedoelde men? En: wie was de échte koning?

Bij de Grieken is er al het beroemde verhaal dat ook de vogels een koning willen. In een wedstrijd zal het worden bepaald. Wie het hoogst vliegt ... De arend, gedoodverfd winnaar, verliest: op het hoogste punt stijgt uit zijn veren een kleine vogel op ... Het verhaal krijgt in de loop der eeuwen vele varianten, en vele soorten afloop, onder andere dat voor straf dit vogeltje voortaan in het verborgene moet leven (vergelijk troglodytes troglodytes voor de winterkoning).

Volgens Pollard 1977 gíng het bij de Grieken ook om de winterkoning, die men, ondanks het verborgene, makkelijker te zien krijgt dan het goudhaantje. Maar na de Middeleeuwen denken sommigen dat basileus/basiliskos/regulus het goudhaantje was, vanwege de oranjegele kruinveren, die in de balts als een soort kuifje omhoog kunnen. Houttuyn 1763: “Met meer regt zou men dit Vogeltje den naam van Koningje mogen geeven, dewyl het gekuifd of gekroond is” (p.588). Buffon 1770-1783: misschien maakten de Grieken een fout en was het goudhaantje het echte koninkje.

Als door een aardig toeval is regulus ook bij het goudhaantje teréchtgekomen (de winterkoning kreeg wel namen als koninkje, roitelet, königsvögeli, en vele meer). Turner 1544 en Belon 1555 zien in regulus de winterkoning, maar door Turner raakt Gesner 1555 in de war over de turannos. En zo schrijft hij van de arts Johannes Agricola te hebben vernomen dat de regulus op zijn kop goudgele veren heeft, als het ware een gouden kroon, en dat de Duitsers betreffende vogel daarom goldhendlin noemen, goudhaantje. Gesner wist dat juist de winterkoning in veel talen ‘koninkje’ werd genoemd, maar hij volgt Agricola, en na hem volgt iedereen Gesner, en zo komt het bij Linnaeus terecht.

-

Enkele andere namen voor het goudhaantje (de codes zie op Home):

(U) N goudhaantje, het goud voor de gele of oranjegele kruinstreep, de haan waarschijnlijk voor hetzelfde: de haan heeft een kuif, het goudhaantje ook. De verkleining haantje drukt de grootte uit (de kleinte dus). Sommigen prefereren tegenwoordig goudhaan, wat afbreuk doet aan een deel van de betekenis van de naam.

(U) In Belgisch Limburg is er Limburgs belzevlagske, wat 'Belgisch vlaggetje' betekent. In de provincie Antwerpen opgetekend is de Brabantse versie bijls vlaggeske. De kruin van het mannetje deed Belgen denken aan het zwart/geel/rood van hun vlag.

(G) Beide goudhaantjes hebben in roep en zang veel hoge sie-sie-geluiden. Het goudhaantje kreeg daardoor als namen onder andere Frans sisi (vergelijk klanknabootsend Nederlands sijs, voor spinus spinus), Brabants sitje en titje (zijn ook namen voor die sijs), Limburgs pieperke en tieterke (zijn in iets andere vorm elders de winterkoning), Lets titit, en Nederduits zissemeesken: sismeesje, meesje misschien vooral voor hoe ze als meesjes door de takken gaan (waar beide goudhaantjes voorkomen trouwens zullen alleen kenners ze aan de geluiden onderscheiden hebben, een deel van de namen zal daar voor beide vogels hebben gestaan). In Zweden is er voor het goudhaantje nog een ander naamtype: kvint, kwint, de hoogste snaar op een viool ..

(V) Nederlands sparresijsje, in Schlegel 1860, Limburgs dennensieperke, Duits tannenhähnchen: sparrenhaantje (Tanne is spar, niet den), in Gesner 1555 thannmeißle. Het goudhaantje is meer dan het vuurgoudhaantje aan naaldbomen gebonden.

(?) Officieel Pools mysikrólik, misschien ‘klein koninkje’ (król: koning, królik: koninkje, mysz: muis, maar mysi- kan ‘klein’ betekenen, vergelijk in Nederlands muizehapje). In Tsjechië is er králíček zonder meer: ‘koninkje’, van král: koning (verwarrend hier: králíček is vooral ‘jong konijn’, en Pools królik is idem: konijn, naast: koninkje - maar konijn kan bij het goudhaantje moeilijk een betekenis hebben). Verwarrend is ook Pools król myszy voor de winterkoning: muiskoning .. maar het zou dus ook ‘kleine koning’ kunnen zijn .. maar Gesner 1555 had voor de winterkoning (onder andere) Duits meußkönig: misschien was de Poolse naam een vertaling ervan en kwam hij later ook bij het goudhaantje terecht, en misschien zit er dan toch een muis, tenzij ook meuß- klein kon betekenen .. Tot slot nóg iets verwarrends: voor diverse soorten is er Duits meisenkönig: mezenkoning - of is het een verbastering van als ‘muizenkoning’ opgevat meußkönig? .. Als er toch een letterlijke muis in al deze namen zit dan is de achtergrond misschien dat voor zijn list en bedrog bij de wedstrijd ‘koning van de vogels’ (zie hogerop) het kleintje genoegen moest nemen met de titel ‘koning van de muizen’. Het was een van de straffen die men had bedacht.