Photo credit: Agustín Povedano via Visual Hunt / CC BY-NC-SA

Periparus ater (Linnaeus 1758: Parus ater). Eng. coal tit. Ned. zwarte mees.

De zwarte mees heet wel ater, zwart, en zwarte mees enzovoort, maar is niet zwart. Hij heeft zwart aan de kóp, maar dat hebben diverse andere mezen ook. Parus ater is een naam bij Gesner 1555, waarschijnlijk zijn vertaling van Duits kolmeiß, koolzwarte mees, wat een algeméne naam was, want hij had hem voor drie mezen: koolmees, zwarte mees, en glanskop/matkop (rouwmees en bruinkopmees kende men nog niet). Uiteindelijk komt de naam ook bij alle drie terecht: Nederlands koolmees voor de koolmees, Engels coal tit voor de zwarte mees, Duits kohlmeise voor onder andere glanskop/matkop.

Voor koolmees en glanskop/matkop had Gesner, naast kolmeiß, ook nog ándere volksnamen en daarvan maakte hij parus maior en parus palustris, zie bij parus major en poecile palustris (bij de naamgeving van de mezen speelde Gesner een grote rol). Voor de zwarte mees echter had hij naast kolmeiß niets, en dat zal de reden zijn geweest om deze parus ater te noemen. En die naam komt bij Linnaeus terecht.

-

Enkele andere namen voor de zwarte mees (de codes zie op Home):

(U) Engels coalmouse, ook voor enkele andere mezen gebruikt. De naam gaat terug op Oudengels colmāse, ouder dan kolmeiß van Gesner hogerop, en wellicht een algemene naam net als deze. De muis is een verbastering van mees, zie titmouse bij het genus parus. Gesner kende colmāse niet.

(U) Enkele namen benadrukken de kop, bijvoorbeeld Frans mésange à teste noire: mees met een zwarte kop, of parus atricapillus van Brisson 1760 - vergelijk sylvia atricapilla voor de zwartkop, maar parus atricapillus was soms ook matkop/glanskop, en ook lang een naam voor de Noord-Amerikaanse black-capped chickadee, de amerikaanse matkop, die nu in Poecile zit (chickadee is een klanknabootsing, vergelijk bij parus major Nederduits kîk-int-ei).

(U) Duits kleine kolmeise, een naam in Schwenckfeld 1603, bij de (grotere) koolmees vermeldt hij Duits kolmeise. Officieel Russisch moskovka: Moskouse handelaren in graan hadden ooit een maateenheid die ze ‘de moskovka’ noemden en die ‘klein’ of ‘weinig’ betekende (persoonlijke mededeling van Igor Lebedev, te Moskou). Waaróm de maat zo heette is minder duidelijk, maar de vogelnaam betekent dus: kleintje.

(G) Waals sissideu, een nabootsing van de zang: eerder van het drieledige tie-du-vie dan van het tweeledige ti-vits, vergelijk titufieu bij de koolmees en de twee hierboven genoemde klanknabootsingen. De geluiden van mezen lijken op elkaar (evolutionair verwante vogels hebben natuurlijk al gauw ook verwante geluiden). Lokale Italiaanse namen zijn ciuci en ciuecin. Een lokale Duitse is tschitschmeese.

(V) Officieel Duits tannenmeise: sparremees, een naam in Bechstein 1795, eerder al had Frisch tannen-maise. De zwarte mees huist vooral in naaldbossen, heeft daarbij een voorkeur voor sparren, vooral oude en hoge. Officieel Fins is kuusitiainen: sparremees (Fins kuusi: spar, tiainen: mees).

(?) Duits hundsmeise, is ook opgegeven voor de glanskop, maar de oudste staat in Schwenckfeld 1603 en daar is het de zwarte mees. Ter verklaring van de naam is gewezen op de lage plaats van de hond. Een reden kan dan zijn dat sommigen de zwarte mees, later ook de glanskop, minder van kleur vonden, vergeleken bij koolmees en pimpelmees (de kuifmees had tenminste nog een kuif). Een op het eerste oog meer voor de hand liggende reden zou kunnen zijn dat de zwarte mees vaak op de grond nestelt. Snow 1998 merkt daarbij op hij dat vrij zeker doet “because of competition with larger species for higher holes”. Vogelvangers kan het zijn opgevallen: ‘ze moeten genoegen nemen met een lage plaats’. Maar er kan ook iets heel anders aan ten grondslag liggen.