Keep winterkleed. Photo credit: DGwildlife via VisualHunt.com / CC BY-SA

Fringilla montifringilla Linnaeus 1758. Eng. brambling. Ned. keep.

Montifringilla betekent bergvink (Latijn mons: berg, gebergte, in samenstellingen monti-, Latijn fringilla: vink). Ook is er een genus montifringilla, voor de sneeuwvink, een echte bergvogel. Door de naam denkt men soms dat ook de keep een bergvogel is. Gotch 1981: “it breeds mainly in the mountains of northern Europe and northern Asia” (p.302).

Met montifringilla vertaalde Gaza 1476 Aristoteles’ orospizos: bergvink (Grieks oros: berg, spiza: vink, zie bij fringilla). Aristoteles: hij lijkt op de vink, is net zo groot als deze, leeft op de bergen, heeft een blauwe hals. Vaak zag men er de blauwborst in. Pollard 1977: “could hardly refer to any other species” (p.56). In Griekenland komt deze echter weinig voor, en alleen als doortrekker of wintergast (heeft dan nog wel een deel van de blauwe keel). Hij zit er ook niet op de bergen: “usually seen in coastal or low-lying areas, particularly in and around wetland habitats, including reedbeds” (Handrinos 1997). Betere kandidaten zijn grijze gors en bruinkeelortolaan, vogels van bergachtig gebied met blauwgrijs aan kop, hals en borst, vooral de bruinkeelortolaan, emberiza caesia. Een kandidaat is ook de sneeuwvink, maar deze is groter dan de vink en het ‘blauw’ zit meer aan de kop - en is meer grijs dan blauw, wat ook geldt voor de keep in herfst en winter, die daardoor ook afvalt, en hij zit in Griekenland ook niet op de bergen.

Oudere schrijvers noemden ook nog andere soorten, maar nooit grijze gors of bruinkeelortolaan, zeker de laatste was geheel onbekend. Doorslaggevend is dat Turner 1544 in orospizos de keep ziet, de bramlyng. “Avicula, quam ego montifringillam esse credo [...]”, ‘Het vogeltje waarvan ík denk dat het de montifringilla is [...]’: een vinkachtige, met gele snavel, blauw aan de hals, wit-zwart-geel op de vleugels, een krakende roep. Mannetje keep winterkleed. Bij Turner zit overigens geen onderbouwing: ‘blauw aan de hals’ nam hij misschien gewoon over van Aristoteles, het is te sterk aangezet. Over bergen zegt hij niets.

Gesner 1555 denkt net als Turner, beschrijft de keep nog duidelijker, heeft montifringilla, vertaalt orospizos met fringilla montana. Bij Belon 1555 is er Frans montain, waarschijnlijk de keep, maar: een naam bij Parijs, waar geen bergen zijn. Op een 16e eeuwse kleurtekening van de keep, gepubliceerd in Olson 2007, staat de naam ook. Misschien was het een verfransing van orospizos/montifringilla, Belon nóemt die namen in ieder geval en schrijft “Pinson Montain”, bergvink. ‘Parijs’ pleit er misschien voor dát het een vertaling was. Belon schrijft trouwens ook: op sommige plaatsen in Frankrijk noemen ze hem “Moineau de bois”, bosmus, “mais c’est par erreur”, ‘maar dat is bij vergissing’ (p.372).

Gesner en Belon zeggen niets over bergen: ze herhalen wat Aristoteles schreef. Linnaeus 1746 had iets anders: de norrquint (noordvink, een Zweedse naam voor de keep) leeft in de bossen, vooral in de bossen van Norrland, het noorden van Zweden. Die bossen kloppen. Maar soms zijn het bossen op de helling van een berg, en daarvoor moet men de naam dan maar zien.

-

Enkele andere namen voor de keep (de codes zie op Home):

(U) Nederlands oranjevink, een naam voor het oranjegele van het mannetje. Officieel Engels brambling - maar met bramen heeft de keep niets - Lockwood 1984 schrijft: bij zijn tekening had Ray 1678 Engels brandling en dat zal dan de oorspronkelijke naam zijn geweest. Voor de betekenis gaat hij uit van brindled: gestreept. Maar brindled is een vorm bij ouder brinded, ‘oranjebruin met strepen’, dat past nóg beter.

(G) N keep, voor het luide kee-ep. Waals kêkeû lijkt eenzelfde naam. Pools jer drukt misschien vooral het nasále daarvan uit. Suolahti 1909 noemt het "ein langgezogener quäk-Laut" (p.113) en Duits quecker 1552 zou daarvoor een naam zijn (quecken is kweken, vergelijk kwaken). Ook zijn er Noors kvæker, Helgolands kwêker en Vlaams kweeker (uit 1904 is er: “Toen kwam er een vlucht - vinken, kweekers, knuiten, heikneuters en musschen ook al - een warrelvlucht, zooals ze er nog nooit een gezien hadden”). Mogelijk stonden ook de kweker-namen voor genoemd kee-ep, maar Snow 1998 heeft ook: "Deafening chorus of 'twittering' from enormous roosting flocks audible over several km". Tot slot is er Tsjechisch jíkavec, volgens Holub 1967 een naam voor hun jik-jik. Svensson 2010: “Trekkende groepen laten een vaak herhaald, hard, kort en enigszins nasaal ‘jek’ horen”.

(V) Duits winterfingk, 1552. De keep broedt in Noord en Oost, is bij ons wintervogel (Brabants trekvink, lokaal Italiaans franguèlu de passagiu: trekvink). Gesner 1555 noemt winterfinck maar weet niet (schrijft in elk geval niet) waar de naam voor staat. Frisch 1763 weet wél iets: hij arriveert in de herfst, trekt in de lente weer naar het Noorden. Buffon 1770-1783: hij broedt niet in Frankrijk, is er wel in de winter, in grote aantallen (de herkomst weet hij niet). De officiële Franse naam is pinson du nord: noordvink, in Engeland is er cock o’ the north, in Nederland noordvink. Uit 1565 is er Duits dannfinckh: deense vink (men wist of vermoedde dus iets, vergelijk trouwens deen bij cygnus cygnus). Spaans pardal francésa: franse mus, een noordelijke, vanuit Spaans zicht. Nederlands ardense vink: suggereert de Ardennen, maar gaat via via terug op Frans pinson d’ardenne in Belon 1555, wat min of meer noordvink betekent, uit zuidelijk zicht. Gronings oostvinke. Italiaans finco russo. Frans pinson d’ingre, in of uit Ingria, de regio Sint Petersburg, zie bij falco vespertinus .. Vlaams vreemde vink: gezien Vlaams vreemde lijster voor koperwiek en kramsvogel (net als de keep ‘invasievogels’ in de herfst) gaat het eerder om een niet geheel duidelijke herkomst dan om ‘exotische’ kleuren, waarvoor men ‘vreemd’ ook wel gaf, zie bij petronia petronia. In Yorkshire was er Engels oversea-bird, misschien ‘vreemde vogel’, maar het kan ook zijn dat men wist of vermoedde waar ze vandaan kwamen - in Frankrijk was er het vagere pinson de mer, zeevink, misschien juist omdat men het níet wist .. Tot slot is er een groep waarbij naar het Zuiden lijkt te worden verwezen: Italiaans passero turco, Nederlands spaanse boekvink, Engels spanish-bird. Ofwel men wist niet goed waar ze vandaan kwamen, en oranjebruin suggereerde dan Turkije of Spanje, of het wáren namen voor die kleur.